ECLI:NL:RBDHA:2024:10408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
SGR 23/6791
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van zorgtoeslag en de vaststelling van het inkomen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2024, in de zaak SGR 23/6791, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van de zorgtoeslag en de terugvordering daarvan beoordeeld. Eiser ontving zorgtoeslag, maar na een wijziging in zijn inkomensgegevens door de Belastingdienst, werd de zorgtoeslag verlaagd en een bedrag van € 710,- teruggevorderd. Eiser betwistte de hoogte van de terugvordering en stelde dat hij niet in staat was om het bedrag terug te betalen, en vroeg om kwijtschelding of een betalingsregeling.

De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst de zorgtoeslag op basis van de juiste inkomensgegevens heeft vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat de terugvordering van het teveel betaalde bedrag gerechtvaardigd is, en dat eiser niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat eiser de mogelijkheid heeft om het teruggevorderde bedrag in termijnen te betalen en dat hij een persoonlijke betalingsregeling kan aanvragen indien nodig.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser heeft geen recht op een proceskostenvergoeding. Deze uitspraak benadrukt het belang van de vaststelling van het inkomen door de Belastingdienst en de regels omtrent de terugvordering van zorgtoeslag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6791

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Belastingdienst / Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [naam 1] en mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van de hoogte en de terugvordering van zijn zorgtoeslag over 2022.
1.1.
Met het bestreden besluit van 11 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is met zijn echtgenoot verschenen en verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser ontvangt zorgtoeslag.
3. Op 28 december 2021 is aan eiser voor 2022 een voorschot aan zorgtoeslag toegekend van € 2.387,-. Dit is gebaseerd op een toetsingsinkomen van eiser van € 11.398,- en een toetsingsinkomen van zijn partner van € 12.181,-.
4. Verweerder heeft op 14 juni 2023 een bericht ontvangen vanuit de Basisregistratie Inkomen (BRI) over het verzamelinkomen van eiser en dat van zijn partner over 2022. Het inkomen van eiser is bepaald op € 16.513,- en dat van zijn van partner op € 12.264,-. Op grond van deze gewijzigde inkomensgegevens, heeft verweerder de zorgtoeslag van eiser bij het primaire besluit van 11 augustus 2023 vastgesteld op € 1.680,-. Daarnaast is een bedrag van € 710,- teruggevorderd.
Wat stelt eiser in beroep?
5. Volgens eiser heeft verweerder geen rekening gehouden met alle relevante inkomensgegevens, die met hulp van een deskundige zijn vastgesteld. Daarnaast is het teruggevorderde bedrag te hoog om te voldoen. Eiser wil kwijtschelding en in het uiterste geval een betalingsregeling.
Wat oordeelt de rechtbank?
Vaststelling zorgtoeslag
6. Het recht op zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en vermogen. [1] Daaronder valt ook de draagkracht van de partner. [2] Bij de vaststelling van de draagkracht moet worden uitgegaan van het door de Inspecteur vastgestelde inkomen over een bepaald jaar. [3]
7. Verweerder is uitgegaan van de inkomensgegevens van eiser en zijn partner over 2022, zoals vastgesteld door de Inspecteur. Daarmee heeft verweerder de zorgtoeslag op basis van alle relevante gegevens vastgesteld. Verweerder hoeft zich in de uitvoeringspraktijk niet af te vragen of de Inspecteur de inkomensgegevens correct heeft vastgesteld. Voor zover inkomensgegevens onjuist mochten zijn, kan eiser zich wenden tot de Inspecteur.
8. De definitieve vaststelling van de zorgtoeslag over 2022 is dus juist.
Terugvordering
9. Als hoofdregel geldt dat het volledige bedrag aan toeslag dat te veel is betaald wordt teruggevorderd. [4] Verweerder moet bij het besluit tot terugvordering de betrokken belangen afwegen. [5] Voor zover de nadelige gevolgen van een volledige terugvordering onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, kan verweerder een lager bedrag terugvorderen. [6] De staatssecretaris van Financiën heeft in het Verzamelbesluit Toeslagen beleid over de terugvordering van toeslagen vastgesteld. Volgens dat beleid kunnen alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering. Als dergelijke omstandigheden zich voordoen en gehele terugvordering onevenredig is, kan terugvordering achterwege blijven of het bedrag worden gematigd.
10. De door eiser aangevoerde beperkte aflossingsmogelijkheden zijn volgens het beleid in beginsel geen bijzondere omstandigheden die reden geven om af te zien van terugvordering. Verweerder mag dit beleid hanteren. Veel ontvangers van zorgtoeslag hebben namelijk te maken met beperkte financiële middelen. Hierin onderscheidt eiser zich niet. Bovendien biedt verweerder de mogelijkheid een teruggevorderd bedrag in 24 gelijke termijnen te voldoen, als daarom wordt verzocht. Als de middelen daarvoor te gering zijn, kan eventueel een persoonlijke betalingsregeling worden aangevraagd, die is afgestemd op de betalingscapaciteit. Het beleid van verweerder is dus redelijk.
10. Verder is niet gebleken dat de gevolgen voor eiser zo onevenredig zijn, dat verweerder van het beleid had moeten afwijken. [7] De rechtbank begrijpt dat het voor eiser moeilijk is om aan alle lasten te voldoen, ook omdat hij en zijn partner de zorg voor een uit huis geplaatst kleinkind op zich hebben genomen. Het is echter niet gebleken dat eiser het bedrag niet volgens een standaard betalingsregeling in 24 maanden kan terugbetalen. Bovendien was in redelijkheid te voorzien dat de definitieve vaststelling van de zorgtoeslag lager zou kunnen zijn dan het voorschot. De hoogte van een voorschot is naar zijn aard altijd voorlopig. Ook is ter zitting gebleken dat eiser al eerder, in voorgaande jaren, had ervaren dat een voorgeschoten toeslag bij de definitieve vaststelling werd verlaagd. Hij had hierop dus bedacht kunnen zijn. De situatie van eiser is ongelukkig en de rechtbank heeft er begrip voor dat terugbetaling een last meebrengt, maar voor kwijtschelding of matiging in afwijking van het beleid hoefde verweerder geen aanleiding te zien.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1, tweede lid van de Wet op de zorgtoeslag.
2.Artikel 7, eerste lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
3.Artikel 8, eerste lid, en artikel 2, eerste lid, onder o, van de Awir.
4.Artikel 26, eerste lid van de Awir.
5.Artikel 3:4, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.Artikel 26, tweede lid van de Awir en artikel 3:4, tweede lid van de Awb.
7.Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.