ECLI:NL:RBDHA:2024:10383
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- C.I.H. Kerstens-Fockens
- J.R. Froma
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel en de gevolgen van de opvangsituatie in België
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser, een Iraakse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij België als verantwoordelijk land werd aangewezen. Eiser betoogt dat de detentie- en leefomstandigheden in België in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest, en dat de Belgische autoriteiten niet adequaat zorgdragen voor asielzoekers. De rechtbank constateert dat de staatssecretaris in strijd met de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld door het bestreden besluit niet zorgvuldig voor te bereiden en onvoldoende te motiveren. De rechtbank wijst erop dat de situatie in België, met een toenemend aantal asielzoekers op de wachtlijst en een tekort aan opvangplaatsen, niet kan worden genegeerd. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet zonder nader onderzoek kon concluderen dat eiser niet in een toestand van materiële deprivatie zou terechtkomen. Het beroep van eiser wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd, en de staatssecretaris wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser.