ECLI:NL:RBDHA:2024:10361
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag, niet-ontvankelijkheid door prematuriteit van ingebrekestelling
Op 12 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een asielaanvraag. De eiser, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, had beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser een ingebrekestelling had ingediend, maar dat deze prematuur was. Dit was het gevolg van een wijziging in de beslistermijnen voor asielaanvragen, zoals vastgelegd in het besluit WBV 2023/3, dat op 27 januari 2023 in werking is getreden. Dit besluit verlengde de beslistermijnen voor asielaanvragen die zijn ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024 met negen maanden. Hierdoor was de termijn voor de beslissing op de aanvraag van de eiser nog niet verstreken op het moment dat hij de ingebrekestelling indiende.
De rechtbank oordeelde dat de voorwaarden voor het indienen van beroep op grond van niet tijdig beslissen niet waren vervuld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd dat een zitting niet nodig was, aangezien er geen verzoeken om een zitting waren ingediend. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en het onderzoek gesloten. De beslissing werd genomen door rechter mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. A.C. Kampschuur.