ECLI:NL:RBDHA:2024:10359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
22/6995
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag energietoeslag op basis van kostendelersnorm

Op 8 juni 2022 heeft de eiser een aanvraag om energietoeslag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, welke op 8 juni 2022 is afgewezen. De afwijzing is gehandhaafd in het bestreden besluit van 24 oktober 2022, waartegen de eiser beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 22 mei 2024 behandeld, waarbij de eiser niet aanwezig was, maar de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser een kamer huurt bij zijn ouders en geen energiecontract op zijn eigen naam heeft. De verweerder heeft de aanvraag afgewezen op basis van de kostendelersnorm, omdat het inkomen van de eiser boven de geldende inkomensgrens ligt. De rechtbank heeft overwogen dat de kostendelersnorm van toepassing is, ongeacht of de eiser en zijn ouders daadwerkelijk kosten delen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser niet in aanmerking komt voor de energietoeslag, omdat zijn inkomen van € 1.170,- per maand boven de voor hem geldende grens van € 878,56 ligt. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de eiser geen gelijk heeft gekregen en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk en is openbaar uitgesproken op 14 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6995

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J. van der Zwart).

Procesverloop

Met het besluit van 8 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om energietoeslag op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Met het besluit van 24 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser was verhinderd om op zitting te verschijnen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser heeft op 8 mei 2022 een aanvraag om energietoeslag ingediend bij verweerder. Hij heeft daarbij vermeld dat hij een kamer huurt bij zijn ouders en geen energiecontract op zijn eigen naam heeft. De huurprijs die hij maandelijks betaalt bedraagt € 400,- inclusief de kosten voor gas, water en licht. Hij heeft een inkomen van € 1.170,- per maand (loon uit arbeid).
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij het primaire besluit. Deze afwijzing is na bezwaar gehandhaafd in het bestreden besluit. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser als kostendeler is aan te merken. Aangezien 130% daarvan € 878,56 bedraagt, ligt het inkomen van eiser boven de voor hem geldende inkomensgrens en komt hij niet voor de energietoeslag in aanmerking.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de kostendelersnorm heeft toegepast. Verweerder gaat er ten onrechte vanuit dat eiser en zijn ouders elkaar financieel ondersteunen. Ook doet eiser een beroep op de Beleidsregels eenmalige energietoeslag 2022 en de daarin opgenomen mogelijkheid om maatwerk te bieden.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
Het juridisch kader
4.1.
Om categoriale verstrekking van de energietoeslag mogelijk te maken is artikel 35 van de Pw gewijzigd. [1] Op grond van het – toegevoegde – vierde lid kan, in afwijking van het eerste lid, tot en met 30 juni 2023 ook bijzondere bijstand worden verleend in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat wordt nagegaan of de betrokkene in dat jaar een sterk gestegen energierekening had.
4.2.
In de memorie van toelichting bij de wijziging van de Pw in verband met het eenmalig categoriaal verstrekken van een energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen, staat onder andere het volgende:
“Met het wetsvoorstel krijgen gemeenten de bevoegdheid om in het jaar 2022 een eenmalige energietoeslag toe te kennen aan huishoudens met een laag inkomen. Het feit dat de eenmalige energietoeslag onderdeel zal uitmaken van de categoriale bijzondere bijstand, betekent dat gemeenten beleidsvrijheid hebben ten aanzien van de vormgeving:
– het college bepaalt binnen het wettelijke kader de doelgroep van de eenmalige energietoeslag, hetgeen betekent dat het college bepaalt wat er onder een «laag inkomen» moet worden verstaan;
-het college bepaalt bij de formulering van de doelgroep of er groepen moeten worden uitgesloten van het recht op een eenmalige energietoeslag (bijvoorbeeld groepen waarvan vaststaat dat zij geen energierekening hebben, zoals personen die in een inrichting verblijven en dak- en thuislozen);
– het college bepaalt de hoogte van het bedrag van de toe te kennen eenmalige energietoeslag, eventueel gedifferentieerd naar leefsituatie.” [2]
en verder:
“De doelgroep van de eenmalige energietoeslag bestaat uit huishoudens met een laag inkomen, dat wil zeggen een inkomen op of net boven het sociaal minimum. In dit wetsvoorstel krijgt het college de bevoegdheid om zelf nader invulling te geven aan wat onder een «laag inkomen» moet worden verstaan. Het ligt daarbij voor de hand dat het college een inkomensgrens definieert in de vorm van een percentage van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Het college kan daarbij aansluiten bij de doelgroep van de bijzondere bijstand en het lokale gemeentelijk minimabeleid. Gemeenten hoeven geen rekening te houden met de vermogenspositie van huishoudens.
Bij iedere nadere invulling aan het begrip «laag inkomen» is het onvermijdelijk dat er huishoudens zijn, die net buiten het bereik van de regeling zullen vallen. Daarbij kan het ook gaan om huishoudens die wel degelijk te maken hebben een financieel probleem als gevolg van een sterk gestegen energierekening. De regering benadrukt dat voor deze huishoudens maatwerkoplossingen mogelijk zijn via het bestaande kader van de individuele bijzondere bijstand.” [3]
4.3.
Wanneer een betrokkene recht heeft op de energietoeslag, heeft verweerder uitgewerkt in de Beleidsregels eenmalige energietoeslag 2022 (de beleidsregels). Uit artikel 4, eerste lid, in samenhang gelezen met het derde lid van de beleidsregels, volgt dat de eenmalige energietoeslag bedoeld is voor mensen met een laag inkomen, dat wil zeggen een inkomen dat gedurende de referteperiode niet meer is dan 130% van de bijstandsnorm geldende op het moment van berekening.
4.4.
Uit artikel 1 van de beleidsregels volgt dat onder een huishouden wordt verstaan de alleenstaande, alleenstaande ouder of gezin zoals bedoeld in artikel 4 van de Pw, inclusief kostendelende medebewoners.
4.5.
Op grond van artikel 8 van de beleidsregels kan verweerder in bijzondere en dringende gevallen een artikel of meerdere artikelen van de beleidsregels buiten toepassing laten of daarvan kan afwijken, voor zover toepassing ervan, gelet op het belang van de betrokkene, leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Beoordeling door de rechtbank
5.1.
De rechtbank stelt vast dat het toekennen van energietoeslag een discretionaire bevoegdheid van verweerder is. Uit de memorie van toelichting volgt dat verweerder bij de uitoefening van deze bevoegdheid relatief veel beslissingsruimte heeft. Dit betekent dat verweerder met beleidsregels invulling kan geven aan deze bevoegdheid.
5.2.
Uit de hiervoor aangehaalde passages uit de memorie van toelichting volgt dat verweerder zelf kan bepalen wie er onder de doelgroep van de energietoeslag valt en wat onder een laag inkomen wordt verstaan. Verweerder heeft hierbij gekozen om de kostendelersnorm van toepassing te laten zijn. Dit volgt uit artikel 1 van de beleidsregels. De rechtbank acht het van toepassing zijn van de kostendelersnorm niet onredelijk.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder aansluiting heeft gezocht bij het begrip kostendelende medebewoners zoals dit geregeld is in artikel 19a van de Pw. Eiser kan op grond van artikel 19a, eerste lid, onder b, als kostendelende medebewoner worden beschouwd, nu hij bij zijn ouders een kamer huurt en woont. Uitgangspunt is dat de relatie tussen een bloed- of aanverwant in 1e of 2e graad nimmer een zakelijke kan zijn. Daarom is, als de belanghebbende een kamer huurt van dergelijke bloed- of aanverwanten in 1e of 2e graad, er geen sprake van commerciële huur en is de kostendelersnorm van toepassing. De hoogte van de huur maakt speelt daarbij geen rol.
5.4.
Nu eiser als kostendelende medebewoner moet worden beschouwd, heeft verweerder zijn inkomen getoetst aan de kostendelersnorm van 43,33 % van de gehuwdennorm. [4] De voor eiser geldende grens inkomensgrens is daarmee € 878,56 per maand. Om in aanmerking te komen voor de energietoeslag mag het inkomen niet meer zijn dan 130 % dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Aangezien het inkomen van eiser van € 1.170,- per maand ruim boven het grensbedrag van € 878,56 ligt, komt hij niet in aanmerking voor de energietoeslag.
5.6.
Het betoog van eiser dat de kostendelersnorm niet van toepassing zou moeten zijn omdat hij en zijn ouders niet daadwerkelijk kosten delen, slaagt niet. Bij toepassing van de kostendelersnorm is het namelijk niet van belang of betrokkenen daadwerkelijk de kosten delen. Bovendien heeft eiser zijn stelling dat hij feitelijk alleen woont in het huis niet met stukken onderbouwd.
6. Over het beroep van eiser op de hardheidsclausule overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat in hetgeen eiser naar voren heeft gebracht, verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien te zien om de hardheidsclausule toe te passen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van bijzondere en dringende omstandigheden als bedoeld in artikel 8 van de beleidsregels. Daarbij is van belang dat eiser niet concreet heeft gemaakt wat zijn energielasten zijn (geweest), en evenmin heeft eiser onderbouwd dat hij niet in staat is of was om die lasten te dragen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk heeft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze wijziging is in werking getreden op 26 augustus 2022: Staatsblad 2022, 321.
2.Kamerstukken II 2021/2022, 36 057, nr. 3, p. 4.
3.Kamerstukken II 2021/2022, 36 057, nr. 3, p. 5.
4.Conform het Beleid Kostendelers (Handboek) van gemeente Den Haag.