ECLI:NL:RBDHA:2024:10331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
NL24.23843
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en afwijzing verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiser, die op 8 juni 2024 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, die stelt de Poolse nationaliteit te hebben, was in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 17 juni 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld.

De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring van eiser rechtmatig was. Eiser voerde aan dat hij niet adequaat was geïnformeerd over de gronden van de maatregel en dat er geen lichter middel was overwogen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de bewaring, zoals het niet rechtmatig verblijf in Nederland en het niet melden bij de autoriteiten, feitelijk juist waren.

De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was, maar kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank overwoog dat, hoewel de staatssecretaris niet volledig had voldaan aan de informatieplicht, dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 20 juni 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.23843
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Inleiding

Op 8 juni 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2024 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.A.M. Schellings- Turowiecka. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt dat hij de Poolse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1993] .
De informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vb
2. Eiser voert aan dat bij de uitreiking van de maatregel geen schriftelijke toelichting is gegeven als bedoeld in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris aan eiser bij het uitreiken van het bestreden besluit ook een informatiefolder “Waarom u in bewaring bent gesteld” in het Pools heeft verstrekt. Dat blijkt uit de maatregel van bewaring en heeft de gemachtigde van eiser ook op zitting bevestigd. Uit openbare bron¹ is de rechtbank bekend dat in deze folder
1. www.dienstterugkeerenvertrek.nl.
geen melding is gemaakt van de gronden van de maatregel van bewaring en ook niet van de mogelijkheid om consulaire bijstand te vragen. In zoverre heeft de staatssecretaris dus niet voldaan aan het vereiste dat eiser hieromtrent door middel van een schriftelijk stuk, in een taal die hij verstaat, in kennis wordt gesteld. Dit gebrek leidt niet onmiddellijk tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel, maar tot een belangenafweging. Deze belangenafweging valt in het voordeel van de staatssecretaris uit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4. Voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van bewaring heeft eiser aangegeven dat hij geen consulaire bijstand wilde ontvangen. Door de omstandigheid dat hij hieromtrent niet schriftelijk in een taal die hij verstaat in kennis is gesteld, is hij dus niet in zijn belang geschaad. Zijn belang is ook niet geschaad door de omstandigheid dat hij niet schriftelijk in een taal die hij verstaat is geïnformeerd over de gronden van de maatregel van bewaring. Uit het proces-verbaal van gehoor bij inbewaringstelling blijkt dat de verbalisant mondeling (met tolk) de motiveringen en de nadere motiveringen voor de bewaring aan eiser heeft medegedeeld. Eiser heeft verder bijstand gehad van een advocaat, zijn gemachtigde, die eiser via een piketmelding tijdig is toegewezen. Zijn gemachtigde heeft op de volgende dag namens eiser beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Het kon voor eiser dus duidelijk zijn op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem was opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb. De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
6. De rechtbank oordeelt dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Het betoog van eiser, dat hij met een paspoort is ingereisd, maar dit is kwijtgeraakt, treft geen doel. Los van het feit dat eiser dit niet kan aantonen, geldt dat eiser op 18 februari 2024 een beschikking uitgereikt heeft gekregen waarin staat dat hij niet langer rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Eiser heeft aan deze beschikking geen gevolg gegeven. Eiser heeft namelijk niet aangetoond dat hij sindsdien in Polen een bestaan heeft opgebouwd en zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. De staatssecretaris heeft dus terecht aan eiser tegengeworpen dat hij niet heeft onderbouwd dat zijn inreis rechtmatig zou zijn. Ook de zware grond onder 3b is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft zich na zijn (illegale) inreis niet gemeld bij de autoriteiten. Het betoog van eiser, dat hij als Unieburger een vrije termijn had en zich dus alleen in het verleden aan het toezicht heeft onttrokken, slaagt niet. Zoals hierboven is toegelicht, heeft eiser geen gevolg gegeven aan de beschikking die op 18
februari 2024 aan hem is uitgereikt. Eiser had dus niet het recht om gedurende een vrije termijn in Nederland te verblijven en was verplicht om zijn illegale verblijf te melden.
7. De zware gronden onder 3a en 3b zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daaruit volgt ook het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De geschilpunten over de overige gronden behoeven geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Bij de piketmelding is aan de gemachtigde van eiser medegedeeld dat eiser in de war was. De gemachtigde van eiser zag dit zelf ook. Uit de maatregel blijkt niet dat de staatssecretaris dit heeft meegenomen. Verder wil eiser een paspoort regelen, zodat hij in Nederland aan het werk kan. De staatssecretaris had hem ook een kans kunnen geven om dit te regelen.
9. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden voor de maatregel en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Zoals in overweging 6 is toegelicht heeft eiser niet het recht om gedurende een vrije termijn in Nederland te verblijven. De staatssecretaris hoeft eiser dus ook niet in de gelegenheid te stellen om te regelen dat hij aan het werk kan. Verder is in de maatregel voldoende gemotiveerd dat eventuele medische omstandigheden geen aanleiding geven voor een lichter middel. Er is terecht overwogen dat eiser in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling niet heeft gewezen op medische problematiek, maar dat - mocht die er toch zijn - de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. Bij de beoordeling is betrokken dat eiser eerder zonder een beroep op medische gronden in detentie en hechtenis heeft gezeten. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

10. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 juni 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.