ECLI:NL:RBDHA:2024:10313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
NL24.23346
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en inspanningsverplichting van de staatssecretaris

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te bezitten, is op 4 juni 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding wordt aangemerkt. Tijdens de zitting op 17 juni 2024 heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen, terwijl de gemachtigde van eiser zich had afgemeld.

De rechtbank heeft beoordeeld of de staatssecretaris heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting, die vereist dat een vreemdeling niet direct na strafdetentie in bewaring wordt gesteld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris relevante handelingen heeft verricht tijdens de strafdetentie van eiser, waardoor aan deze verplichting is voldaan. Eiser heeft niet betwist dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, die is gebaseerd op het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.

Eiser heeft ook aangevoerd dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, zoals borgtocht of een meldplicht, vooral vanwege zijn medische situatie. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat een lichter middel niet toereikend is, gezien het onttrekkingsrisico en de medische omstandigheden van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 juni 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.23346
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. El Assrouti), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Inleiding

Op 4 juni 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser heeft een afstandsverklaring getekend. De gemachtigde van eiser heeft zich afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1993] .
De inspanningsverplichting
2. Eiser voert aan dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting tijdens de strafrechtelijke detentie, die direct vooraf ging aan de onderhavige maatregel van bewaring. Deze strafdetentie duurde vanaf 8 november 2023.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat de staatssecretaris een inspanningsverplichting heeft om zoveel mogelijk te voorkomen dat een vreemdeling direct na afloop van zijn strafrechtelijke detentie in bewaring wordt gesteld.
4. Uit het dossier blijkt dat de staatssecretaris op 20 februari 2024 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Op 26 februari 2024 heeft de staatssecretaris ten behoeve van de
uitzetting van eiser een aanvraag voor een laisser-passer (lp) heeft ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Op die lp-aanvraag heeft de staatssecretaris gerappelleerd op
5 maart, 28 maart, 16 april, 13 mei en 30 mei 2024. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat de staatssecretaris wel degelijk al tijdens de strafdetentie van eiser relevante handelingen heeft verricht die gericht waren op de uitzetting van eiser. De staatssecretaris heeft dus voldaan aan zijn inspanningsverplichting. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser heeft de gronden niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Het lichter middel
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, zoals borgtocht of een meldplicht. Vooral omdat eiser vanwege zijn medische situatie detentieongeschikt zou zijn.
8. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. In de maatregel is gewezen op de gronden en de motivering daarvan, waaruit volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Het onttrekkingsrisico blijkt ook uit de verklaringen van eiser dat hij niet terug wil naar Marokko. Een lichter middel, zoals een borgtocht of een meldplicht, biedt daarom onvoldoende garantie dat eiser naar Marokko zal terugkeren. Verder is de staatssecretaris in de maatregel afdoende ingegaan op de medische omstandigheden van eiser. Aangevoerd is dat de medische toestand van eiser geen aanleiding geeft voor het opleggen van een lichter middel. De medische zorg in het detentiecentrum is immers gelijkwaardig aan die in de vrije maatschappij. Niet onderbouwd of gebleken is dat eiser detentieongeschikt is. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het
moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 juni 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.