ECLI:NL:RBDHA:2024:10312

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
NL24.13591
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake niet tijdig beslissen op een nareisaanvraag en de toepassing van het fifo-principe

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 2 juli 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van 6 oktober 2023. In die uitspraak werd bepaald dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid binnen acht weken moest beslissen op de nareisaanvraag van eiser. Eiser heeft beroep ingesteld omdat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, omdat partijen daarmee instemden, en heeft het onderzoek gesloten.

De rechtbank constateert dat verweerder sinds 15 januari 2024 het fifo-principe hanteert voor nareiszaken, wat betekent dat de aanvraag van eiser naar verwachting in juli 2024 behandeld zal worden. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om het beroep aan te houden af, omdat dit de prikkel om tijdig te beslissen zou wegnemen. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen, waardoor het beroep terecht is ingediend en gegrond is verklaard.

De rechtbank draagt verweerder op om binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50, en het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- moet door verweerder worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.13591
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. D.J. Keiman) en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 oktober 2023.1 In die uitspraak staat dat verweerder binnen acht weken moet beslissen op de nareisaanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in, omdat verweerder dat niet heeft gedaan.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.2

Beoordeling door de rechtbank

2. Verweerder heeft kenbaar gemaakt dat hij vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)-principe hanteert. Deze nieuwe werkwijze impliceert dat verweerder de aanvraag van eiser naar verwachting in juli 2024 in behandeling zal nemen. Tegen deze achtergrond is het de rechtbank bekend dat verweerder primair verzoekt om het beroep van eiser tot dat moment aan te houden. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor verweerder de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen.
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.3 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
2 Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.4
4. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de rechtbank in de genoemde uitspraak van 6 oktober 2023 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een besluit.5 De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen deze termijn een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.6 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen.7
6. Verweerder heeft op 25 juni 2024 een verweerschrift ingediend waarin enkel wordt ingegaan op algemene aspecten over het werken volgens het fifo-principe. De stand van zaken in het dossier van eiser is dus onduidelijk. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat verweerder binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak alsnog moet beslissen.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
7. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.8
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
4 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 juli 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.