In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. D.J. Keiman, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank heeft op 10 juni 2024 uitspraak gedaan in deze enkelvoudige bestuursrechtelijke procedure, waarbij eiser zijn beroep niet heeft ingetrokken, ondanks dat verweerder op 22 april 2024 alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat verweerder inmiddels heeft beslist op de aanvraag, hetgeen het doel van het beroep heeft vervuld. Eiser heeft geen procesbelang meer bij zijn oorspronkelijke beroep, aangezien verweerder heeft gedaan wat eiser wilde. De rechtbank heeft daarom geen uitspraak gedaan over de inhoudelijke vraag of eiser gelijk had in zijn beroep.
Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50, en bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser vergoedt. Deze beslissing is genomen op basis van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op 10 juni 2024.