ECLI:NL:RBDHA:2024:103

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
NL23.11435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van een asielaanvraag van een statushouder uit Bulgarije

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag, die op 13 april 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 3 januari 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.H. Hekman, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. L.J.M. Rog. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, die van Syrische nationaliteit is, op 25 mei 2022 subsidiaire bescherming heeft gekregen in Bulgarije en dat hij zijn asielaanvraag in Nederland op 30 december 2022 heeft ingediend. De staatssecretaris heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser zich onmiddellijk naar Bulgarije dient te begeven.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij de beroepsgronden van eiser heeft beoordeeld. Eiser betwist dat hij nog steeds subsidiaire bescherming geniet in Bulgarije en stelt dat hij daar onmenselijk wordt behandeld. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de Bulgaarse autoriteiten eiser op 25 mei 2022 internationale bescherming hebben verleend en dat er geen bewijs is dat zijn status inmiddels is ingetrokken. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de situatie van statushouders in Bulgarije beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de situatie in Bulgarije niet zodanig is dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op schending van zijn mensenrechten.

De rechtbank heeft de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard en het beroep ongegrond verklaard. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. L.G.C. Lelifeld, griffier, en is openbaar gemaakt op 8 januari 2024. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11435

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag. De aanvraag is bij besluit van 13 april 2022 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser dient zich onmiddellijk te begeven naar het grondgebied van Bulgarije.
1.1.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.11436, op 9 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.3.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend in afwachting van een uitspraak over de vraag of ten aanzien van Bulgarije, waar het statushouders betreft, kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
1.4.
Op 1 november 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State (Afdeling) uitspraak gedaan over de beëindiging van de internationale beschermingsstatus in Bulgarije en over de algemene situatie van statushouders in dat land. [1] Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank partijen verzocht om zonder nadere zitting uitspraak te mogen doen. Partijen hebben zich hier niet tegen verzet, waarna de rechtbank heeft onderzoek heeft gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inleiding
3. Eiser stelt van de Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995. Uit een brief van de Bulgaarse autoriteiten van 8 maart 2023 blijkt dat eiser op 25 mei 2022 subsidiaire bescherming heeft gekregen in dat land. Op 30 december 2022 heeft hij in Nederland een asielaanvraag ingediend.
3.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser al sinds 25 mei 2022 internationale bescherming heeft in Bulgarije, en het redelijk is voor hem om daar naartoe te gaan.
3.2.
Eiser betwist dat hij nog subsidiaire bescherming geniet in Bulgarije en betoogt dat hij daar onmenselijk wordt behandeld. Om die reden kan hij niet worden teruggestuurd. Op de gronden die hij in dat verband naar voren brengt gaat de rechtbank hierna in.
Intrekking van de subsidiaire bescherming
4. Volgens eiser blijkt uit de nationale wetgeving van Bulgarije dat een eerder verleende status kan worden ingetrokken indien de statushouder de identiteitsdocumenten en/of de verblijfsvergunning niet (tijdig) verlengt na een verlies van de documenten, tenzij sprake is van een verschoonbare reden waarom niet aan de verplichting om tijdig te verlengen is voldaan. Volgens eiser is deze Bulgaarse regelgeving in strijd met het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht. Hij wijst daartoe op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 26 oktober 2022 [2] en op een AIDA-rapport van 23 februari 2022. [3] Eiser heeft zijn Bulgaarse verblijfsdocumenten weggegooid waardoor hij een groot risico loopt dat zijn beschermingsstatus na terugkeer naar Bulgarije zal worden ingetrokken.
4.1.
De rechtbank volgt dit betoog van eiser niet. De door eiser aangehaalde stukken zijn betrokken bij de al genoemde uitspraak van de Afdeling van 1 november 2023. Zoals in die uitspraak overwogen, volgt uit de Bulgaarse wet niet dat statushouders het recht op asiel automatisch verliezen als zij geen geldig verblijfsdocument meer hebben. Uit de wet volgt alleen dat de Bulgaarse autoriteiten dan een intrekkingsprocedure mogen starten, waarin ze onderzoeken of er nog behoefte is aan asiel. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om daar anders over te oordelen.
4.2.
Ten overvloede merkt de rechtbank daarbij nog op dat uit het bericht van de Bulgaarse autoriteiten van 8 maart 2022 blijkt dat zij eiser op 25 mei 2022 internationale bescherming hebben verleend. Uit de informatie van het AIDA-rapport van 23 februari 2022 [4] volgt dat subsidiaire bescherming in beginsel wordt toegekend voor de duur van 3 jaar. Desgevraagd heeft eiser dit ter zitting ook niet betwist. Uit het bericht van de Bulgaarse autoriteiten van 15 mei 2023 blijkt dat eiser nog steeds beschikt over deze beschermingsstatus en dat de Bulgaarse autoriteiten klaar zijn om eiser terug te nemen. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat zijn verblijfsstatus inmiddels wél zou zijn verlopen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Verder voert eiser aan dat hij in de zienwijze heeft verwezen naar uitspraken waaruit volgt dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Voor zover de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft betoogd dat deze uitspraken enkel zien op de situatie van Dublinclaimanten en niet op de situatie van statushouders, wijst eiser op de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft gesteld over de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] Volgens eiser hebben de fundamentele tekortkomingen in de asielprocedure van Bulgarije ook betrekking op de situatie van statushouders. Eiser voert verder aan dat uit het IB 2021/56 [6] volgt dat in Bulgarije in beginsel sprake is van een situatie waarin de onverschilligheid van de autoriteiten ertoe leidt dat een statushouder die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuze om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiele deprivatie. Volgens eiser zijn in Bulgarije geen ontwikkelingsmogelijkheden en is sprake van racisme en criminaliteit. Hij wijst in dit verband ook op een rapport van AIDA van maart 2023. [7] Deze problemen heeft hij ook zelf ervaren. Na beëindiging van de opvang heeft eiser geen hulp gekregen van de Bulgaarse autoriteiten. Hij kon geen werk vinden en is twee keer slachtoffer geworden van willekeurige criminaliteit waarbij hij verwondingen heeft opgelopen. Daar heeft hij ook medische gegevens van overgelegd. Eiser vreest dat hij bij een terugkeer het risico loopt om in een situatie van materiele deprivatie terecht te komen.
5.1.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 16 december 2021 [8] geoordeeld dat de omstandigheden in Bulgarije niet zodanig zijn dat statushouders structureel, op grote schaal en voor langere periodes, het reële risico lopen dat zij geen toegang hebben tot fundamentele behoeften, zoals onderdak en eten. Daarom lopen statushouders bij terugkeer naar Bulgarije geen reëel risico op schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. De Afdeling heeft dit oordeel laatstelijk herhaald in de al genoemde uitspraak van 1 november 2023. In die laatste uitspraak is ook het door eiser aangehaalde rapport van AIDA van maart 2023 meegenomen. Eiser heeft ook verder niet met stukken onderbouwd dat niet langer van dat oordeel kan worden uitgegaan. Gelet op deze uitspraken heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de situatie van statushouders in het algemeen niet zodanig slecht is dat zij het risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM.
5.2.
De verwijzing naar de prejudiciële vragen over de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, doet hier niet aan af. Nog daargelaten dat die vragen zien op asielzoekers en Dublinclaimanten, terwijl eiser een statushouder is, volgt de rechtbank het oordeel van de Afdeling in onder meer de uitspraak van 16 augustus 2023 [9] en ziet zij geen aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen af te wachten.
5.3.
De verwijzing naar het IB 2021/56 slaagt evenmin. In dat informatiebericht wordt enkel genoemd dat het vermoeden bestaat dat personen die volledig afhankelijk zijn van overheidssteun, buiten hun eigen wil en keuze om terecht kunnen komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Dit ziet alleen op bijzonder kwetsbare vreemdelingen die volledig afhankelijk zijn van overheidssteun. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet zo’n bijzonder kwetsbare vreemdeling is. De door eiser ingebrachte medische verklaring uit Libanon is daarvoor onvoldoende. Uit die verklaring blijkt namelijk alleen dat eiser astma en last van migraine heeft.
5.4.
Ten aanzien van eisers persoonlijke ervaringen in Bulgarije heeft de staatssecretaris terecht opgemerkt dat eiser heeft verklaard dat hij na het verlaten van de opvang zelf woonruimte heeft gevonden. Verder heeft eiser weliswaar verklaard dat hij geen werk kon vinden maar uit zijn verklaringen blijkt dat hij enkel om werk heeft gevraagd bij willekeurige mensen op straat, de voormalige opvanglocatie en het politiebureau. Daarmee heeft hij onvoldoende inspanningen verricht. Verder heeft eiser de stelling dat hij in Bulgarije te maken heeft gehad met racisme en criminaliteit en daarbij twee keer zou zijn mishandeld, onvoldoende onderbouwd. Uit de medische informatie die eiser op 24 april 2023 heeft overgelegd blijkt dat eiser zich in de linker wijsvinger heeft gesneden met gebroken glas. Dat eiser de snijwond heeft opgelopen bij een mishandeling volgt daar niet uit. Bovendien blijkt hieruit dat eiser in Bulgarije medische zorg heeft ontvangen. Uit eisers persoonlijke ervaringen blijkt dus evenmin dat hij bij terugkeer in een onmenselijke situatie terecht zal komen.

Conclusie

6. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.G.C. Lelifeld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

3.AIDA (Asylum Information Database) ‘Country Report: Bulgaria, 2021 Update’.
4.AIDA-rapport van 23 februari 2022, pagina 90.
5.Uitspraak van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
6.Informatiebericht 2021/56 over asielverzoeken van bijzonder kwetsbare statushouders.
7.AIDA Country Report: Bulgaria, 2022 Update.