ECLI:NL:RBDHA:2024:10287
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft verzoeker op 26 april 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft bij besluit van 31 mei 2022 de aanvraag niet in behandeling genomen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 2 augustus 2022 heeft verweerder op het bezwaar beslist. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien verweerder al op het bezwaar heeft beslist, is er geen bezwaar meer aanhangig. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.
De rechtbank heeft op dezelfde dag in een andere zaak (AWB 22/5278) uitspraak gedaan op het beroep, wat betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan op 27 juni 2024 door mr. E.F. Bethlehem, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.