In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat er niet tijdig was beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor een langdurig ingezeten derdelander. De aanvraag was ingediend, maar verweerder heeft pas op 4 maart 2024, hangende het beroep, alsnog een besluit genomen. Eiser heeft het beroep niet ingetrokken, waardoor de rechtbank alsnog uitspraak doet.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Aangezien verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank stelt vast dat eiser geen belang meer heeft bij zijn oorspronkelijke beroep, omdat verweerder heeft gedaan wat eiser wilde.
De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten van eiser veroordeeld tot een bedrag van € 437,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast is bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is op 22 april 2024 openbaar gemaakt.