ECLI:NL:RBDHA:2024:10276
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake visumaanvraag
In deze zaak heeft verzoekster op 20 februari 2024 beroep ingesteld tegen de Minister van Buitenlandse Zaken, omdat deze niet tijdig had beslist op haar bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. Op 28 maart 2024 heeft de verweerder, hangende het beroep, alsnog een beslissing op bezwaar genomen. Verzoekster heeft haar beroep vervolgens ingetrokken en verzocht om een veroordeling van de verweerder in de proceskosten. De verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank heeft overwogen dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verder is uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Aangezien de verweerder aan verzoekster tegemoet is gekomen door alsnog een besluit op bezwaar te nemen, heeft de rechtbank de verweerder veroordeeld in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
De rechtbank heeft de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op de punten en waarden zoals beschreven in het Bpb. Daarnaast moet de verweerder ook het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier A.C. Kampschuur, en is op 22 april 2024 openbaar gemaakt.