ECLI:NL:RBDHA:2024:1027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
NL23.34609
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Frankrijk en bescherming van HDP-gelieerde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat eiser eerder asiel had aangevraagd in Frankrijk, waar zijn aanvraag was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 januari 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Eiser betoogde dat hij gelieerd is aan de politieke partij HDP, die in Turkije onderdrukt wordt, en dat hij vreest voor zijn veiligheid bij terugkeer naar Frankrijk, omdat deze land niet dezelfde bescherming biedt als Nederland. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat er systeemfouten zijn in de Franse asielprocedure en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet adequaat beschermd zal worden in Frankrijk. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de relatie van eiser met een toehoorder, die in Nederland asiel heeft aangevraagd, niet voldoende reden was om de asielaanvraag in behandeling te nemen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen recht heeft op asiel in Nederland en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34609

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Inleiding

In het besluit van 1 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2024 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Efe. Als toehoorder was aanwezig mevrouw [naam toehoorder]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2002 en de Turkse nationaliteit te hebben. Op 7 augustus 2023 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Eiser heeft eerder in Frankrijk asiel aangevraagd en die aanvraag is afgewezen. Daarom is Frankrijk volgens verweerder verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling van eisers huidige asielaanvraag op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. [2] De autoriteiten van Frankrijk hebben aan verweerder meegedeeld akkoord te zijn met terugname van eiser.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat hij gelieerd is aan de politieke partij HDP [3] , die in Turkije onderdrukt wordt, en dat Frankrijk HDP-leden en
-activisten in tegenstelling tot Nederland niet aanmerkt als een risicogroep. [4] Eiser vreest daarom door de Franse autoriteiten te worden teruggestuurd naar Turkije, ondanks dat hij daar vanwege zijn politieke overtuiging gevaar stelt te lopen. Daarnaast voert eiser aan dat hij een serieuze affectieve relatie heeft met mevrouw [naam toehoorder], die geen verblijfsrecht heeft in Frankrijk. Volgens eiser betreft dit bijzondere individuele omstandigheden waardoor verweerder zijn asielaanvraag wel in behandeling had moeten nemen. [5]
4. In het verweerschrift verwijst verweerder naar het arrest van het Hof van Justitie [6] van 30 november 2023. [7] Volgens verweerder is in dit arrest geoordeeld dat niet onderzocht mag worden of een ontvangende lidstaat asielzoekers onterecht terugstuurt naar hun land van herkomst, zolang niet is vastgesteld dat er in die lidstaat systeemfouten in de asielprocedure bestaan. Ook stelt verweerder zich op het standpunt dat een verschil in beschermingsbeleid volgens dit arrest niet kan worden aangemerkt als een systeemfout. Daarnaast heeft eiser volgens verweerder niet onderbouwd dat zijn relatie met mevrouw [naam toehoorder] serieus is.
5. Op wat eiser aanvoert zal hierna verder worden ingegaan. De rechtbank zal het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag beoordelen aan de hand van de beroepsgronden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Volgens de uitspraak van de Afdeling [8] van 6 juli 2022 [9] kan een verschil in het beschermingsbeleid van lidstaten onder omstandigheden leiden tot een tekortkoming die een schending van artikel 3 van het EVRM [10] en artikel 4 van het EU-Handvest [11] inhoudt. Het uitgangspunt is echter dat alle lidstaten het principe van non-refoulement respecteren. De bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken ligt bij de vreemdeling. Om aan de bewijslast te voldoen moet een vreemdeling in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Daarnaast moet een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de (hogere) rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 30 november 2023 volgt bovendien dat, alvorens de rechter van een verzoekende lidstaat mag toetsen of er sprake is van een risico op indirect refoulement, eerst vast moet staan dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en/of de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aan de hierboven genoemde bewijslast voldaan.
7. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat sprake zou zijn van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk. Niet gebleken is dat de Franse autoriteiten in algemene zin geen adequate bescherming bieden aan HDP-aanhangers. Eiser heeft het afwijzende besluit op zijn eerdere asielaanvraag in Frankrijk overgelegd, alsmede stukken uit Turkije over een strafzaak tegen zijn vader. Daaruit kan niet worden opgemaakt hoe er in Frankrijk in algemene zin met HDP-aanhangers wordt omgegaan. Eiser heeft daarover verder geen landeninformatie overgelegd. Verweerder is er daarom in het bestreden besluit terecht van uitgegaan dat de autoriteiten van Frankrijk eiser adequaat zullen behandelen.
8. Uit het dossier blijkt dat mevrouw [naam toehoorder] in Nederland asiel heeft aangevraagd en dat er op haar aanvraag nog geen besluit is genomen. Het is daarom nog onzeker of zij in Nederland een verblijfsrecht kan verkrijgen. Alleen al om die reden heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling hoeven nemen op grond van zijn relatie met haar. Daarnaast is deze procedure bedoeld om de verantwoordelijkheid voor eisers asielaanvraag vast te stellen en niet om te beoordelen of eiser in Nederland een verblijfsrecht zou moeten krijgen op grond van het recht op bescherming van familie- of gezinsleven. [12]
9. Nu eiser bij zijn beroep op artikel 17 van de Dublinverordening enkel heeft verwezen naar wat hiervoor al is besproken, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen.
10. Ten slotte stelt de rechtbank vast dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft opgenomen dat eiser een (al dan niet toegedicht) Gülenaanhanger is. Mede gelet op wat hiervoor is overwogen, kan het bestreden besluit echter in stand blijven en vat de rechtbank dit op als een kennelijke verschrijving.
11. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt om die reden ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
3.Halkların Demokratik Partisi.
4.Onderdeel C7/34.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Artikel 17 van de Dublinverordening.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie.
7.ECLI:EU:C:2023:934.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
11.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
12.Artikel 8 van het EVRM.