ECLI:NL:RBDHA:2024:10261

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
NL24.24514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring opgelegd aan een eiser van Algerijnse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 3 juni 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel de identiteit en nationaliteit van de eiser vast te stellen en gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van een asielaanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt.

Tijdens de zitting op 24 juni 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de staatssecretaris vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel op te leggen. Eiser betoogde dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij familie in Duitsland heeft en daar graag naartoe wil. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat een lichter middel niet mogelijk was, gezien de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was, maar kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 juni 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.24514
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.J. van der Vlis), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. El Haddouchi. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1984.
Gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De staatssecretaris heeft ter zitting de zware grond onder 3f prijsgegeven.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3b, 3c en 3i en de lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser voert hiertoe aan dat hij een vrouw en dochter heeft in Duitsland en graag naar Duitsland wil om bij hen te verblijven. Eiser beroept zich op zijn recht op family life, zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM.
5. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de maatregel van bewaring blijkt dat de staatssecretaris het recht op family life heeft meegenomen in de beoordeling of er kon worden volstaan met een lichter middel. Eiser weet niet de precieze gegevens van zijn vrouw en ook niet de exacte geboortedatum van zijn dochtertje. Eiser heeft ook niet inzichtelijk gemaakt op welke manier zijn dochter afhankelijk is van hem. Daarnaast is niet gebleken dat eiser een verblijfsrecht heeft in Duitsland. De staatssecretaris hoefde in de wens van eiser om naar Duitsland te gaan dus geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 juni 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.