ECLI:NL:RBDHA:2024:10223
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de verzoeker, met V-nummer [V-nummer], op 31 augustus 2023 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, alsook beroep ingesteld onder zaaknummer NL23.25966. Later heeft de verzoeker zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om een veroordeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in de proceskosten. De Staatssecretaris heeft echter aangegeven geen aanleiding te zien voor een proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft overwogen dat op het moment van indiening van het beroep en verzoek, er nog geen besluit door de verweerder was genomen. Dit impliceert dat er geen besluit was waartegen beroep kon worden ingesteld. Gezien deze omstandigheden is er volgens de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft daarbij artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen, evenals artikel 1:3 en artikel 8:1 van de Awb.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank concludeert dat de verzoeker het beroep niet terecht heeft ingesteld, wat de afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding rechtvaardigt. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier A.C. Kampschuur, en is op 22 april 2024 openbaar gemaakt.