ECLI:NL:RBDHA:2024:1022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
NL24.2058, NL24.2059, NL24.2060, NL24.2061, NL24.2064 en NL24.2065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vw 2000; eerste beroep; ongegrond. Gezin met minderjarige kinderen.

Op 30 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een gezin met minderjarige kinderen op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank behandelde de beroepen van eisers, die in beroep gingen tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hen de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de maatregelen van bewaring gerechtvaardigd waren, omdat er een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. Dit risico werd onderbouwd door de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat eisers Nederland niet op de voorgeschreven wijze waren binnengekomen en geen medewerking verleenden aan hun overdracht naar België.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de minderjarige kinderen in de afweging om de maatregel van bewaring op te leggen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een verzwaarde belangenafweging had gemaakt, waarbij de medische situatie van de kinderen was betrokken. Eisers hadden in beroep niet voldoende onderbouwd waarom deze belangenafweging onjuist zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de maatregelen van bewaring niet onrechtmatig waren en dat de beroepen ongegrond waren. De verzoeken om schadevergoeding werden eveneens afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.2058, NL24.2059, NL24.2060, NL24.2061, NL24.2064 en NL24.2065

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1], eiser

geboren op [geboortedatum 1],
van Guinese nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer 1]

[naam 2], eiseresgeboren op [geboortedatum 2],

van Sierra Leoonse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer 2]
mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam 3],
geboren op [geboortedatum 3], van Guinese nationaliteit, V-nummer: [v-nummer 3]
[naam 4],
geboren op [geboortedatum 4], van Guinese nationaliteit, V-nummer: [v-nummer 4]
[naam 5],
geboren [geboortedatum 5], van Guinese nationaliteit, V-nummer: [v-nummer 5]
[naam 6],
geboren [geboortedatum 6], van Guinese nationaliteit, V-nummer: [v-nummer 6]
gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluiten van 18 januari 2024 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 24 januari 2024 heeft verweerder de maatregelen van bewaring opgeheven omdat eisers zijn overgedragen aan België.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 januari 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van eisers is, na bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregelen van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregelen nodig zijn, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eisers:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
Aan de maatregel van bewaring van eiser is behalve de hierboven genoemde gronden ook de volgende zware grond ten grondslag gelegd:
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregelen nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Gronden
2. Eisers stellen dat de zware gronden 3a, 3e en 3k, ten onrechte worden tegengeworpen. Eisers hebben zich direct na inreis in Nederland gemeld. Er kan geen significant risico op onderduiken worden afgeleid uit de omstandigheid dat eisers geen paspoort en visum hebben gehad (3a). Het is daarnaast onjuist dat eiser tegenstrijdige gegevens tegenover verweerder heeft verstrekt (3e). Verder is het onredelijk dat eisers een dag voor de geplande overdracht een aanzegging hiertoe hebben ontvangen. Eisers zijn nadien op het AZC gebleven en hebben zich aan hun meldplicht gehouden (3k). De lichte gronden zijn te algemeen van aard en hieruit blijkt niet dat sprake is van een significant risico op onttrekking.
2.1.
Verweerder heeft de zware grond 3e en de lichte grond 4a ter zitting laten vallen.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3k, 4c en 4d aan de maatregelen ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregelen van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken, dan wel dat zij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijken of belemmeren. Eisers hebben immers, nu zij niet beschikken over een paspoort, niet aannemelijk kunnen maken dat zij Nederland via de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen (3a). Eisers hebben op 17 november 2023 een overdrachtsbesluit ontvangen. Tijdens een vertrekgesprek op 30 november 2023 zijn eisers geïnformeerd over de geplande overdracht naar België op 7 december 2023. Eisers hebben niet meegewerkt aan de overdracht, waardoor de grond 3k terecht aan de maatregelen ten grondslag is gelegd. Ook stelt verweerder terecht dat eisers geen vaste woon- of verblijfsplaats hebben en niet beschikken over middelen van bestaan (4c en 4d). Verweerder heeft ook gemotiveerd hoe deze lichte gronden wijzen op een significant risico op onttrekking.
Lichter middel
3. Eisers stellen dat geen verzwaarde belangenafweging heeft plaatsgevonden ten aanzien van de kinderen en dat verweerder had moeten volstaan met de oplegging van een lichter middel. In de maatregelen is ten onrechte niet gemotiveerd waarom niet is gekozen voor de bewaring van de ouders en een verblijf van de kinderen op een AZC.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat artikel A5/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (A) een versterkte mate van terughoudendheid vereist bij vrijheidsontneming van gezinnen met minderjarigen en extra aandacht vereist voor de mogelijkheid van het gebruik van minder ingrijpende maatregel. Rekenschap moet worden gegeven van de individuele omstandigheden van het geval waarbij in ieder geval de medische achtergrond, de leeftijd van de kinderen en, bij een gezin met minderjarigen, de samenstelling van het gezin worden meegewogen.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom ten aanzien van eisers een lichter middel dan bewaring niet doeltreffend kon worden toegepast. In de maatregelen van bewaring heeft verweerder ten aanzien van alle minderjarige kinderen kenbaar een verzwaarde belangenafweging gemaakt, waarbij de medische situatie van de kinderen is betrokken. Eisers hebben in beroep niet nader onder onderbouwd waarom die gemaakte belangenafweging onjuist is. Eisers hebben bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling geen bijzondere (medische) omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het opleggen van de maatregelen. Eisers hebben ten aanzien van drie kinderen verklaard dat er geen medische bijzonderheden zijn. Over [naam 5] is weliswaar verklaard dat hij soms overgeeft, maar een nadere verklaring of onderbouwing van specifieke medische omstandigheden en/of medische problemen van [naam 5] is niet gegeven. Onder deze omstandigheden heeft verweerder ten aanzien van deze klachten kunnen volstaan met de verwijzing naar de medische dienst in de gesloten gezinsvoorziening, waar de medische zorg gelijk is aan die in de vrije maatschappij en waar eisers een intake zullen krijgen. Verweerder heeft in dit verband verder van belang geacht dat de kinderen vanwege hun jonge leeftijd afhankelijk zijn van hun ouders en dat het in hun belang is om als gezin terug te keren naar België. Verweerder heeft in het belang van de minderjarige kinderen verder overwogen dat het verblijf op de gesloten gezinsvoorziening van een zo kort mogelijke duur zal zijn. De rechtbank acht in dit kader verder van belang dat eisers de gelegenheid hebben gehad om vrijwillig, en dus niet vanuit bewaring, te vertrekken. Anders dan eisers stellen was de geplande overdracht naar België op 7 december 2023 niet pas op 6 december 2023 met eisers gecommuniceerd. Al in het vertrekgesprek van 30 november is gesproken over deze geplande overdracht op 7 december 2023. Eisers hebben er voor gekozen niet te willen meewerken aan de geplande overdracht naar België op 7 december 2023, waarna de overdracht is geannuleerd. Hieruit blijkt dat een lichter middel niet volstond om de overdracht van eisers te verzekeren.
4. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de overdracht heeft gewerkt, nu eisers op dag zes van de bewaring zijn overgedragen aan België.
5. De rechtbank ziet ambtshalve toetsend geen reden om de maatregelen van bewaring tot het moment van de opheffing daarvan onrechtmatig te achten.
6. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.