ECLI:NL:RBDHA:2024:10217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
NL24.24218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Turkse nationaliteit, had een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit besluit was gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de beoordeling van de asielaanvraag, aangezien eiser eerder in Duitsland een aanvraag had ingediend. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 28 juni 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat de besluitvorming van de staatssecretaris voldoende zorgvuldig was en dat er geen risico op onmenselijke behandeling bestond bij overdracht aan Duitsland. Eiser had de gelegenheid om zijn zienswijze te geven, wat hij ook had gedaan, en de rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24218

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiserV-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.K. Westerhof),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Inleiding

Bij besluit van 11 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1984 en de Turkse nationaliteit te hebben.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 17 december 2023 in Duitsland al een asielaanvraag had ingediend. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening [2] is daarom Duitsland verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag van eiser. Nederland heeft op grond hiervan een verzoek tot terugname verstuurd op 23 april 2024. Op 25 april 2024 heeft Duitsland het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Duitsland vaststaat. [3]
3. Eiser stelt dat de besluitvorming onzorgvuldig is verlopen, aangezien in het voornemen niet kenbaar is ingegaan op de individuele omstandigheden van eiser.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank volgt eiser niet. Het bestreden besluit is voldoende zorgvuldig voorbereid en tot stand gekomen. Bij uitspraak van 23 november 2023 heeft de Afdeling [4] geoordeeld dat een uitgebreidere motivering van de staatssecretaris in het bestreden besluit dan in het voornemen niet betekent dat het voornemen onzorgvuldig is. [5] Verweerder heeft in het voornemen alle voor zijn standpunt dragende overwegingen opgenomen en beoordeeld dat er bij overdracht aan Duitsland geen risico bestaat op een onmenselijke behandeling en dat de drempel van zwaarwegendheid als bedoeld in het arrest Jawo niet wordt bereikt. Hoewel de verklaringen van eiser niet kenbaar zijn meegenomen bij het opstellen van het voornemen, leidt dit niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Eiser is immers in de gelegenheid gesteld om door middel van een zienswijze te reageren op het voornemen. Eiser heeft hier ook gebruik van gemaakt. Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit alle bezwaren die eiser naar voren heeft gebracht tijdens het aanmeldgehoor en in de zienswijze inhoudelijk beoordeeld. Daarom is het niet duidelijk waarom het besluit onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen dan wel onvoldoende zou zijn gemotiveerd. Door eiser is evenmin geconcretiseerd hoe hij door deze handelwijze in zijn belang is geschaad, bijvoorbeeld door uit te leggen op welke wijze hij had willen reageren in de zienswijze anders dan hij nu heeft gedaan.
5. Daarnaast is een voornemen geen rechtshandeling, maar een voorgenomen mededeling van feitelijke aard die wordt bekendgemaakt aan eiser. Een voornemen is daarmee dus niet op een rechtsgevolg gericht besluit. Zoals hierboven overwogen, wordt eiser in de gelegenheid gesteld om op het voornemen te reageren, zoals door eiser is gedaan, voordat er een besluit wordt genomen.
6. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 2 juli 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger-beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger-beroepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.