ECLI:NL:RBDHA:2024:10203
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft verzoekster op 24 oktober 2023 beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig had beslist op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf ‘nareis asiel’. Op 16 november 2023 heeft de Staatssecretaris alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken. Verzoekster verzoekt de rechtbank om een veroordeling van de Staatssecretaris in de proceskosten, waarop de Staatssecretaris zich niet verzet tot een bedrag van € 437,50.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de kosten voor de door een derde verleende rechtsbijstand vastgesteld kunnen worden. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 437,50, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor van 0,5. De rechtbank wijst erop dat deze wegingsfactor in overeenstemming is met de praktijk van andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag.
De rechtbank besluit dat de Staatssecretaris ook het door verzoekster betaalde griffierecht moet vergoeden. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat een zitting niet nodig is, wordt deze uitspraak gedaan zonder dat partijen worden uitgenodigd. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris aan verzoekster tegemoet is gekomen door alsnog een besluit te nemen, en veroordeelt hem in de proceskosten van verzoekster tot het gevraagde bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 26 februari 2024.