Op 2 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J. Paffen, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. Eiser heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen op de asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, waaronder achterstanden in de behandeling van asielaanvragen. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder uiterlijk op 28 augustus 2024 een besluit moet nemen, waarbij de wettelijke termijn van 21 maanden zoals genoemd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn niet mag worden overschreden.
De rechtbank heeft ook een rechterlijke dwangsom opgelegd van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500, voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 437,50. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen de gestelde termijn een besluit bekend te maken. De uitspraak is gedaan zonder zitting en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.
De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar de relevante wetgeving en de procedurele vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beslissing door verweerder, terwijl ook het belang van eiser om snel duidelijkheid te krijgen op de aanvraag wordt erkend.