ECLI:NL:RBDHA:2024:1019

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
NL24.512
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Somalische asielzoeker. De eiser had tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, nadat de maatregel van bewaring op 10 januari 2024 was opgeheven omdat hij was overgedragen naar Kroatië. De rechtbank moest beoordelen of de maatregel van bewaring onrechtmatig was en of de eiser recht had op schadevergoeding.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat de eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en zich aan het toezicht had onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om aan te nemen dat er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat hij niet op de juiste wijze was geïnformeerd over zijn overdracht en dat zijn medische situatie onvoldoende was meegewogen. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris de medische situatie van de eiser had betrokken bij de afweging om de maatregel van bewaring op te leggen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling zich beperkte tot de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en dat eerdere beslissingen over de overdracht naar Kroatië niet opnieuw konden worden getoetst in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.512

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Igdeli),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 10 januari 2024 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is overgedragen naar Kroatië.
Eiser heeft zich op 8 januari 2024 akkoord verklaard met schriftelijke afdoening. Op 10 januari 2024 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 11 januari 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 16 januari 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Somalische nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

De maatregel van bewaring

3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Als zware gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
En als lichte gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist alle gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd.
5. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat het niet redelijk is om aan een asielzoeker tegen te werpen dat hij niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Daarnaast heeft eiser de Somalische nationaliteit. Het is verweerder bekend dat er in Somalië geen sprake is van identificatieplicht en dat Somaliërs geen documenten hebben. De rechtbank stelt echter vast dat niet in geschil is dat eiser niet op voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd. Eiser is niet in het bezit van een identiteits- of grensoverschrijdingsdocument en niet is gebleken dat hij in het bezit was van een geldig visum. Dat eiser de Somalische nationaliteit heeft, ontslaat hem niet zonder meer van de plicht om met de benodigde reisdocumenten Nederland binnen te komen. Eiser is dan ook niet op rechtmatige wijze Nederland binnengekomen. Deze grond is dan ook feitelijk juist. Dat eiser een asielzoeker is maakt dat niet anders.
6. Ten aanzien van de zware gronden 3b en 3k voert eiser aan dat uit het gesprek met de DT&V [4] blijkt dat het COA [5] aan hem zou mededelen hoe laat hij op 24 november 2023 zou worden opgehaald, hetgeen niet is gebeurd. Voorts stelt eiser dat hij, alvorens op 24 november 2023 naar Kroatië te worden overgedragen, de avond ervoor naar Eindhoven is gegaan om geld op te halen bij zijn vrienden zodat hij bij zijn aankomst in Kroatië over geld zou beschikken. Door een vertraging met het openbaar vervoer was eiser rond 21:00 uur weer op het AZC, waarna hem de toegang werd geweigerd. Het is dus niet correct dat hij zich pas op 29 november 2023 weer in Ter Apel heeft gemeld. De meldbrief van Ter Apel bevindt zich tussen de spullen die door de vreemdelingendienst zijn ingenomen. Voorts heeft eiser tijdens het gesprek van 16 november 2023 verklaard dat hij zal meewerken aan zijn overdracht. Als hij geen medewerking zou willen verlenen, zou hij zich niet weer in Ter Apel hebben gemeld.
Verweerder heeft de zware grond 3b echter niet ten onrechte aan eiser tegen- geworpen. Tijdens het vertrekgesprek op 16 november 2023 is aan eiser medegedeeld dat hij op 24 november 2023 in de ochtend zou worden opgehaald voor zijn vlucht naar Zagreb en dat hem op 23 november 2023 in de middag of avond een exact tijdstip zou worden medegedeeld. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat is geregistreerd dat eiser op 24 november 2023 met onbekende bestemming is vertrokken uit de opvang. Naar eigen zeggen heeft eiser er voor gekozen om al de avond van tevoren, op 23 november 2023, naar vrienden in Eindhoven te gaan om geld op te halen. Verder blijkt uit het dossier dat eiser zich pas op 29 november 2023 weer heeft gemeld. Dat eiser zich op 23 november 2023 weer bij het AZC zou hebben gemeld en dus niet met onbekende bestemming zou zijn vertrokken wordt dan ook niet gevolgd. Hij heeft zich daarmee onttrokken aan het toezicht, wat de zware grond 3b feitelijk juist maakt. Gelet op wat hiervoor is overwogen is ook de zware grond 3k feitelijk juist. De rechtbank concludeert dat de zware gronden die verweerder aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd feitelijk juist zijn. Deze kunnen de maatregel dragen. Daaruit volgt dat verweerder terecht een significant risico heeft aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser tegen de lichte gronden heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
Medische situatie en lichter middel
7. Eiser voert tot slot aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische situatie. Hij kampt met psychische en lichamelijke problemen. Eiser is van mening dat hij hiervoor geen hulp in Kroatië kan krijgen. Daarnaast stelt eiser dat verweerder, gelet op de bovengenoemde beroepsgronden, had moeten volstaan met een lichter middel. De belangenafweging had dan ook in het voordeel van eiser moeten uitvallen.
8. Uit de gronden van de maatregel volgt evenwel reeds een significant risico op onttrekking aan het toezicht. Bovendien blijkt uit de maatregel van bewaring dat verweerder de medische situatie van eiser heeft betrokken bij zijn afweging om al dan niet een lichter middel toe te passen. Verweerder heeft in dat verband overwogen dat ook voor mensen met psychische klachten medische zorg beschikbaar is in het detentiecentrum. Ook heeft verweerder overwogen dat er op het moment van het opleggen van de maatregel geen concrete aanleiding was om te oordelen dat eiser detentieongeschikt was. Verweerder heeft daarom ook de juiste individuele belangenafweging gemaakt. Verweerder had dan ook niet hoeven volstaan met de oplegging van een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Tot slot stelt de rechtbank vast dat de beroepsgrond dat eiser in Kroatië geen hulp kan krijgen voor zijn medische problemen, gericht is tegen het overdrachtsbesluit dat al eerder is getoetst door deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam [6] en door de Afdeling. [7] In deze procedure wordt slechts beoordeeld of de maatregel van bewaring rechtmatig is. Om die reden treft deze grond geen doel.
Ambtshalve toets [8]
10. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Dienst Terugkeer en Vertrek.
5.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
6.11 september 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:8495.
7.Uitspraak van 27 oktober 2023, zaaknr. 20230589711/V3 (niet gepubliceerd).
8.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.