ECLI:NL:RBDHA:2024:10181

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
NL24.24716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet met betwisting van de ontvangst van de afwijzende beschikking

Op 1 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd op grond van artikel 59, lid 1a van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel was opgelegd omdat de openbare orde dit vorderde, gezien het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De verweerder had zware gronden aangevoerd, waaronder dat de eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze was binnengekomen en zich eerder aan het toezicht had onttrokken. De eiser betwistte echter de ontvangst van de afwijzende beschikking op zijn asielaanvraag, die volgens de verweerder op 30 juni 2023 aan hem was meegedeeld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de bekendmaking van de beschikking op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, ondanks de slordigheden in het besluit. De rechtbank oordeelde dat de gronden die door de eiser niet waren weersproken, voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 juli 2024 en de eiser had de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24716

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser is via beeldverbinding verschenen. Hij werd in Middelburg bijgestaan door mr. S.A.M. Fikken, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
3. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist zware grond 3c, voor zover in het bestreden besluit is gesteld dat eiser op 30 juni 2023 een afwijzende beschikking op zijn asielaanvraag met daarin een terugkeerbesluit en een inreisverbod heeft ontvangen en voor zover wordt gesteld dat het daarbij opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod gepubliceerd zijn in de Staatscourant. Ook vindt eiser in het dossier geen steun voor de stelling van verweerder dat de inhoud van de afwijzende beschikking, het terugkeerbesluit en het inreisverbod op 1 december 2023 in persoon aan eiser zijn meegedeeld door medewerkers van de Koninklijke Marechaussee. Omdat niet is gebleken of en hoe eiser het terugkeerbesluit en het inreisverbod heeft ontvangen, kan niet worden gesteld dat hij geen gevolg heeft gegeven aan zijn vertrekplicht en is de maatregel dus onrechtmatig.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gronden die door eiser niet zijn weersproken de maatregel kunnen dragen zodat de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel niet in het geding is. Verweerder is het met eiser eens dat het bestreden besluit ongerijmdheden bevat. Zo wordt gesteld dat zowel het terugkeerbesluit als het inreisverbod in de Staatscourant gepubliceerd zijn, maar dit is niet aangetoond. Bovendien worden in de regel alleen inreisverboden gepubliceerd en terugkeerbesluiten niet. Ook lijkt ten onrechte te zijn vermeld dat het terugkeerbesluit in tijd beperkt is. Van de uitreiking aan eiser in persoon van de beschikking op zijn asielaanvraag van 19 februari 2024 heeft verweerder ook geen ondersteunende documenten aan het dossier kunnen toevoegen. Desalniettemin stelt verweerder zich op het standpunt dat deze slordigheden niet aan de rechtsgeldigheid van het bestreden besluit in de weg staan. Hij handhaaft zware grond 3c. Uit het rapport van bevindingen van 30 juni 2023 blijkt dat de meeromvattende beschikking van 30 juni 2023 (buiten behandeling stelling van zijn asielaanvraag, terugkeerbesluit en inreisverbod) conform het bepaalde in paragraaf C1/2.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is bekendgemaakt, door het op te hangen in een daartoe bestemde ruimte in het AZC in [plaats] . Van eiser was op dat moment geen gemachtigde bekend aan wie de beschikking kon worden gezonden en eiser was met onbekende bestemming vertrokken zodat het ook niet mogelijk was de beschikking in persoon aan hem kenbaar te maken. Het besluit is daarom op correcte wijze aan eiser uitgereikt. Dat eiser desondanks niet met de inhoud van de beschikking bekend was, komt in deze omstandigheden voor zijn rekening en risico.
6. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 2012, [2] stelt de rechtbank vast dat de bekendmaking van de beschikking van 30 juni 2023 op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Eiser wordt daarom geacht bekend te zijn met de inhoud van de beschikking. Verweerder kon naar het terugkeerbesluit en het inreisverbod verwijzen in het bestreden besluit en de maatregel van bewaring mede daarop baseren.
7. De rechtbank stelt vast dat zware gronden 3a, 3b en 3i, alsook lichte gronden 4a, 4c en 4d niet zijn bestreden, en is van oordeel dat ook zware grond 3c aan de maatregel ten grondslag kon worden gelegd. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd, zodat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen.
8. De rechtbank is van oordeel dat het besluit slordigheden bevat die niet passen bij de zorgvuldigheid waarmee verweerder geacht moet worden om te gaan met de aan hem opgedragen vergaande bevoegdheid om een maatregel van bewaring op te leggen. De slordigheden zijn echter niet van dien aard dat zij leiden tot onrechtmatigheid van het bestreden besluit. Ook overigens heeft de rechtbank geen onregelmatigheden vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel tot het moment van het sluiten van het onderzoek.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 1 juli 2024 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.ECLI:NL:RVS:2012:BY0852, in latere uitspraken vaak herhaald.