ECLI:NL:RBDHA:2024:10172

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
NL24.25095
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser, een Surinaamse nationaliteit houder. De maatregel van bewaring was eerder opgelegd op 24 mei 2024 en eiser betoogde dat deze maatregel nog niet eerder was getoetst. De rechtbank oordeelde echter dat de maatregel van 15:21 uur de eerder opgelegde maatregel van 15:05 uur verving en dat het eerdere beroep op 17 juni 2024 betrekking had op de tweede maatregel. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in de afhandeling van de asielaanvraag van eiser en dat er geen aanleiding was om een lichter middel dan bewaring op te leggen. Eiser had geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd die de bewaring onevenredig bezwarend maakten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25095

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Surinaamse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. De maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, aldaar bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring nog niet eerder is getoetst en meent dat sprake is van een zogenoemd eerste beroep bewaring. Eiser voert hiertoe aan dat het vorige beroep gericht was tegen de maatregel, die is opgelegd op 24 mei 2024 om 15:05 uur, welk beroep volgens hem is behandeld op de zitting van 7 juni 2024, en dat het onderhavige beroep is gericht tegen de maatregel die is opgelegd op 24 mei 2024 om 15:21 uur. Eiser voert voorts aan dat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 juni 2024.
1.1.
De rechtbank is van oordeel dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 17 juni 2024 (in de zaak NL24.22030) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag lag, rechtmatig was. De rechtbank verwijst hierbij in het bijzonder naar rechtsoverweging 7.1. van die uitspraak. Uit deze rechtsoverweging blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat de maatregel van 15:21 uur de eerder opgelegde maatregel van 15:05 uur verving en dat het onderzoek ter zitting en de uitspraak in beroep destijds zagen op de door eiser als tweede maatregel aangeduide beslissing. Daarom is thans naar het oordeel van de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 17 juni 2024.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten eiser
3. Eiser betoogt dat, indien de rechtbank van oordeel is dat de maatregel van bewaring al eerder is getoetst, hij subsidiair stelt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt. Eiser stelt hiertoe dat de rappels, die volgens de staatssecretaris naar de Surinaamse ambassade worden gestuurd, onvoldoende specifiek zijn. Zo wordt geen melding gemaakt van de gegevens van eiser en is onvoldoende duidelijk dat het rappel ziet op de laissez-passer (lp) aanvraag van eiser. Voorts stelt eiser dat niet gerappelleerd had mogen worden op de lp-aanvraag nu eiser een asielzoeker is en uitzetting niet aan de orde is.
Oordeel rechtbank
4. De termijn in artikel 59b, tweede lid van de Vw moet worden gezien als een maximale termijn, waarbinnen de staatssecretaris voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen, dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. De staatssecretaris is vanaf het moment van inbewaringstelling verplicht om voldoende voortvarend te handelen. [1] Nu eiser op 18 juni 2024 een voornemen heeft gekregen, op 19 juni 2024 een zienswijze heeft opgestuurd en op 21 juni 2024 een afwijzende beschikking op zijn asielaanvraag heeft ontvangen is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld. Het betoog van eiser treft voorts geen doel, nu er al op 1 mei 2024 een lp toezegging vanuit de Surinaamse autoriteiten heeft plaatsgevonden.
5. De rechtbank overweegt voorts dat de staatssecretaris, in de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van eiser, de maatregel van bewaring met ten hoogste drie maanden heeft verlengd, op grond van artikel 59b, derde lid van de Vw. Hieraan heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat eiser zijn asielaanvraag enkel heeft ingediend om uitzetting uit te stellen of te verijdelen. Zoals de rechtbank in de uitspraak van 17 juni 2024 heeft geoordeeld mocht de staatssecretaris artikel 59b, eerste lid aanhef en onder c van de Vw aan de maatregel van bewaring ten grondslag leggen. [2] De rechtbank overweegt, dat hieruit volgt, dat eiser zijn asielaanvraag enkel lijkt te hebben ingediend om terugkeer te frustreren. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die aanleiding geven om van dit oordeel af te wijken.
6. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de staatssecretaris aan eiser terecht geen lichter middel heeft opgelegd. De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij niet wil terugkeren naar Suriname en dat eiser dus niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. De rechtbank is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156.
2.Zie rechtsoverweging 6. van de uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 17 juni 2024, met zaaknummer NL24.22030.