ECLI:NL:RBDHA:2024:10156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
NL24.21215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van België en opvangsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Kameroense nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 16 mei 2024, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen omdat België verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2024 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De eiser stelde dat een overdracht aan België zou leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, vanwege een tekort aan opvangplekken voor niet-kwetsbare asielzoekers in België. De rechtbank overwoog dat de verweerder het bestreden besluit terecht had genomen, aangezien België een verzoek om terugname had aanvaard en er geen fundamentele systeemfout was die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zou ondermijnen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat ook alleenstaande, niet-kwetsbare, meerderjarige mannen konden worden overgedragen aan België, ondanks de erkende tekortkomingen in de opvangsituatie.

De rechtbank concludeerde dat de eiser, indien hij na de overdracht problemen ondervond, de mogelijkheid had om daarover in België te klagen bij de relevante autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de asielaanvraag van de eiser terecht niet in behandeling was genomen en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21215

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.F.H. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2005 en de Kameroense nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser stelt dat een overdracht aan België zal uitmonden in een schending van artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest [4] vanwege het tekort aan opvangplekken in België voor niet-kwetsbare asielzoekers. Verweerder had daarom toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser stelt dat hij op de wachtlijst terecht komt en genoodzaakt zal zijn om gebruik te maken van de daklozenopvang. Deze opvang biedt enkel een slaapplaats voor de nacht en geen basisvoorzieningen als onderdak, voedsel, sanitaire voorzieningen en kleding. Hij zal daar in een situatie van verregaande materiële deprivatie geraken. Verder is de stelling dat de Belgische autoriteiten niet onverschillig staan ten aanzien van het lot van asielzoekers geen dragend juridisch argument. Hij wijst daarbij op de situatie aangaande Griekenland, waarbij de Afdeling [5] heeft geoordeeld dat, hoewel de Griekse autoriteiten niet onverschillig zijn, er desalniettemin niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De Afdeling heeft bij uitspraak van 13 maart 2024 [6] geoordeeld dat ten aanzien van België kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat ook alleenstaande, niet-kwetsbare, meerderjarige mannen kunnen worden overgedragen aan België. De Afdeling heeft daarbij erkend dat sprake is van een tekortkoming in de Belgische opvangsituatie. De enkele schending van opvangverplichtingen is echter onvoldoende voor het oordeel dat voor België niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij is van belang dat de asielzoekers die niet direct een reguliere opvangplaats krijgen toegewezen, wel gebruik kunnen maken van nood- en daklozenopvang en van medische en juridische voorzieningen terwijl zij op de wachtlijst staan. Er is geen sprake van een fundamentele systeemfout die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid bereikt. De stelling van eiser dat hij bij overdracht in een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige situatie terecht komt kan dan ook niet slagen.
5. Indien eiser na de overdracht de gestelde problemen ervaart of vindt dat België zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op zijn weg om daarover in België te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken.
6. Verder geldt dat in Griekenland sprake is van andere omstandigheden ten opzichte van België, waardoor deze situatie niet vergelijkbaar is.
7. Tot slot heeft verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
8. Verweerder heeft gelet op het voorgaande eisers asielaanvraag terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 1 juli 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.