Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Kameroense nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 16 mei 2024, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen omdat België verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2024 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De eiser stelde dat een overdracht aan België zou leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, vanwege een tekort aan opvangplekken voor niet-kwetsbare asielzoekers in België. De rechtbank overwoog dat de verweerder het bestreden besluit terecht had genomen, aangezien België een verzoek om terugname had aanvaard en er geen fundamentele systeemfout was die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zou ondermijnen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat ook alleenstaande, niet-kwetsbare, meerderjarige mannen konden worden overgedragen aan België, ondanks de erkende tekortkomingen in de opvangsituatie.
De rechtbank concludeerde dat de eiser, indien hij na de overdracht problemen ondervond, de mogelijkheid had om daarover in België te klagen bij de relevante autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de asielaanvraag van de eiser terecht niet in behandeling was genomen en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.