Op 18 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had beroep ingesteld tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) die aan haar was opgelegd voor het jaar 2013. De navorderingsaanslag was gebaseerd op een optiepremievoordeel dat aan haar fiscaal partner was toegerekend. De inspecteur had de navorderingsaanslag gehandhaafd na een bezwaar van eiseres. Tijdens de zitting op 7 december 2023 is de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de inspecteur door meerdere vertegenwoordigers.
De rechtbank heeft overwogen dat de navorderingsaanslag onterecht was opgelegd aan eiseres, omdat de partner van eiseres, die de optiepremievoordeel had ontvangen, de enige aandeelhouder was van een holding. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen aan de partner vernietigd, wat ook de vernietiging van de aan eiseres opgelegde navorderingsaanslag met zich meebracht. De rechtbank heeft ook de rentebeschikking vernietigd en het beroep van eiseres gegrond verklaard. Daarnaast is de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 3.555, waarbij een deel aan eiseres en een deel aan de partner is toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.