ECLI:NL:RBDHA:2024:10148
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige
In deze zaak heeft verzoeker op 10 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als verblijfsdoel 'arbeid als zelfstandige'. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 30 juni 2022 afgewezen, wat verzoeker heeft doen besluiten bezwaar aan te tekenen. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 22 augustus 2022 heeft de staatssecretaris op het bezwaar beslist.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overweegt dat een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar heeft beslist, is er geen bezwaar meer aanhangig. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter, zoals vermeld in artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb.
De voorzieningenrechter verwijst naar een eerdere uitspraak van dezelfde rechtbank in een andere zaak (AWB 22/5634) en concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan op 20 juni 2024 door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van S. Mohandes, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.