ECLI:NL:RBDHA:2024:10137
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 21 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij hij stelt dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat hij in Oostenrijk geen toegang zal hebben tot noodzakelijke medische zorg.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris zich terecht heeft beroepen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat ervan uitgegaan kan worden dat andere lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zijn situatie in Oostenrijk zo ernstig is dat hij niet kan worden overgedragen.
Daarnaast heeft eiser een beroep gedaan op artikel 16 van de Dublinverordening, omdat hij afhankelijk is van de hulp van zijn tweelingbroer in Nederland. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheid dat dit een reden vormt om de overdracht aan Oostenrijk te voorkomen. Ook het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening, dat de Staatssecretaris de behandeling van het asielverzoek onverplicht aan zich kan trekken, wordt door de rechtbank afgewezen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de beslissing om de asielaanvraag niet te behandelen in stand blijft.