Overwegingen
1. Eiser is geboren op [datum] 1987 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft op 13 februari 2023 verzocht om afgifte van een visum kort verblijf om referent, zijn broer, te kunnen bezoeken.
2. Het bestreden besluit is gebaseerd op het standpunt dat niet is aangetoond dat eiser in Marokko over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt en dat sprake is van een geringe sociale en economische binding met Marokko. Dit maakt dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser tijdig zal terugkeren naar Marokko.
3. Eiser wijst er in beroep op dat aan zijn moeder wel een visum is verleend, terwijl zij ook geen vragenlijst heeft ingevuld. Verder is het primaire besluit standaard gemotiveerd en was het voor hem gissen op basis waarvan de aanvraag is afgewezen. Eiser meent dan ook dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Eiser stelt verder dat hij de sociale en economische binding met zijn land van herkomst wel heeft aangetoond. Hij is daar geboren, woont daar al zijn hele leven, werkt daar en heeft zijn sociaal netwerk. Ook stelt eiser dat hij objectief bewijs heeft ingebracht over de familierechtelijke relatie met zijn broer en inkomensgegevens heeft overgelegd. Hij genereert inkomsten uit werk en heeft voldoende spaargeld om zijn voorgenomen verblijf in Nederland en een tijdige terugkeer naar Marokko te bekostigen. Zijn familieleden in Nederland staan ook garant voor hem.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat referent de broer van eiser is. Met name is in geschil of er sprake is van vestigingsgevaar. Meer concreet is het de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij een zodanige sociale en/of economische band heeft met Marokko dat tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd.
5. Uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcodeblijkt dat verweerder verplicht is een visum te weigeren indien redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de vreemdeling om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Het hoeft dus niet zeker te zijn dat iemand zich voor langere tijd in Nederland wil vestigen; bij redelijke twijfel hierover moet verweerder het visum al afwijzen.
6. Bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum komt verweerder een ruime beoordelingsruimte toe. Dat staat onder andere in het arrest van het Hofin de zaak Koushkaki.Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Als naar gelang de sociale dan wel economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling om tijdig terug te keren toe- of afnemen.
7. Uit het primaire besluit van 17 februari 2023 volgt duidelijk welke weigeringsgronden van toepassing zijn en vervolgens is per weigeringsgrond een aanvullende motivering gegeven. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn standpunt dat het voor hem gissen was waarom de visumaanvraag in primo is afgewezen.
Sociale en economische binding
8. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat niet is gebleken van een zodanige sociale binding met Marokko dat een tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd. In de eerste plaats staat vast dat eiser ongehuwd is en geen kinderen heeft. Daar komt bij dat eiser heeft nagelaten om de vragenlijst in te vullen, waardoor onduidelijk is of hij andere familieleden in Marokko heeft waar hij zorg voor draagt. Verweerder heeft ook kunnen meewegen dat niet is gebleken van (andere) zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiser dwingen om tijdig naar Marokko terug te keren.
9. Met de overgelegde stukken heeft eiser zijn economische binding met Marokko ten tijde van het bestreden besluit niet alsnog onderbouwd. Dat eiser voldoende middelen heeft om zijn reis en terugkeer te bekostigen en zijn familie ook garant staat voor hem is in dit kader niet relevant, nu dit ziet op het middelenvereiste. Van belang is dat eiser aantoont dat hij economische redenen heeft om terug te keren naar Marokko. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt in Marokko om zelfstandig in het eigen onderhoud te kunnen voorzien. Het overgelegde bankafschrift is hiertoe onvoldoende. Dit document toont wel aan dat eiser contante stortingen op zijn bankrekening heeft gedaan, maar hieruit volgt niet dat eiser op vaste basis een salaris ontvangt. Het geld kan immers overal vandaan komen. Het door eiser overgelegde beroepscertificaat is geen verifieerbaar objectief document en nog altijd is onduidelijk of eiser daadwerkelijk werkzaamheden verricht als landarbeider en daar op reguliere basis inkomen mee genereert.
10. Verweerder heeft op basis van het voorgaande in redelijkheid kunnen overwegen dat eiser zijn economische binding met Marokko onvoldoende heeft aangetoond.
11. Vanwege de onvoldoende gebleken sociale en economische binding met Marokko heeft verweerder kunnen concluderen dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
12. Hetgeen eiser aanvoert over het feit dat aan zijn (adoptie)moeder wel een visum is verleend terwijl zij ook de vragenlijst niet heeft ingevuld, begrijpt de rechtbank als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft ter zitting voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van gelijke gevallen. Eisers (adoptie)moeder is een weduwe van 74 jaar oud. Haar werd de sociale en economische binding met het land van herkomst niet tegengeworpen omdat haar (adoptie)zoon, eiser dus, nog altijd in Marokko verblijft. Eiser heeft ook onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een vergelijkbare situatie. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan daarom niet slagen.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onder de gegeven omstandigheden heeft kunnen concluderen dat het bezwaar kennelijk ongegrond is en heeft geen reden hoeven zien om eiser te horen. De rechtbank acht daarbij ook van belang dat eiser de vragenlijst niet heeft ingevuld en verder niets heeft aangevoerd dat een ander licht werpt op de zaak.
Conclusie
14. De aanvraag van eiser voor een visum voor kort verblijf is terecht afgewezen.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.