ECLI:NL:RBDHA:2024:10130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
22/5232
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding in het kader van bestemmingswijzigingen en de rol van derden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil over planschadevergoeding. Eiser, eigenaar van een boerderij en paardenfokkerij, heeft een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in planschade na de ontwikkeling van woningbouw in de nabijheid van zijn perceel. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, die stelde dat de schade anderszins verzekerd was op basis van een eerdere verkoopovereenkomst. Eiser betwistte deze afwijzing en voerde aan dat hij door de gemeente in zijn bedrijfsvoering werd belemmerd, wat leidde tot de noodzaak om zijn bedrijf te verplaatsen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld. Eiser had zijn gronden in 2001 verkocht aan een ontwikkelaar, waarbij in de koopovereenkomst was opgenomen dat alle schaden, inclusief eventuele planschade, waren begrepen in de koopprijs. De rechtbank oordeelde dat de verkoopovereenkomst en de akte van levering uitsluitend betrekking hadden op de verkochte gronden en niet op de gronden die eiser in eigendom had gehouden. Dit betekende dat de directe planschade die eiser lijdt als gevolg van bestemmingswijzigingen niet anderszins verzekerd was.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de gemeente voor zover het de weigering van directe planschadevergoeding betrof, en droeg de gemeente op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. De rechtbank oordeelde dat eiser recht had op vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijkheid in overeenkomsten met betrekking tot planschade en de verantwoordelijkheden van gemeenten in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5232

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. E.B. van den Ouden),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas

(gemachtigde: mr. M.G. Nielen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Zevenhuizen Zuid C.V.uit Nieuwerkerk aan den IJssel (derde-partij)
(gemachtigde: mr. T. van Halsema).

Procesverloop

In het besluit van 11 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
In het besluit van 14 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers gemachtigde, en namens verweerder [naam 1] en [naam 2], bijgestaan door gemachtigde van verweerder. Namens de derde-partij is verschenen [naam 3], bijgestaan door mr. V.A.C. de Gier, kantoorgenoot van mr. T. van Halsema.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiser is sinds 1972 eigenaar van een boerderij met ondergrond en omliggende gronden en weilanden op het perceel [adres] te [woonplaats] (het perceel). Eiser woont in de boerderij en heeft ter plaatse een paardenfokkerij. Op 26 september 2001 heeft eiser de omliggende gronden en weilanden, te weten 3 percelen met een totale oppervlakte van 14 hectare, 10 are en 40 centiare, gelegen aan en nabij de Zuidplasweg en Bierhoogteweggelegen, verkocht aan [bedrijfsnaam 1] B.V. ([bedrijfsnaam 1]), vertegenwoordigd door de heer J.M. Schep. Bij akte van 8 februari 2002 zijn deze gronden geleverd aan [bedrijfsnaam 1].
1.1
In de koopovereenkomst van 26 september 2001 (koopovereenkomst) is -voor zover hier van belang- het volgende opgenomen:
“Koopprijs
De koopprijs van het verkochte bedraagt ƒ 5.000.000,00 (zegge: vijfmiljoen gulden) / € 2.268.901,08 (zegge: tweemiljoen tweehonderdachtenzestigduizend negenhonderdenéén euro en acht euro cent)
Deze koopprijs wordt verhoogd met:
ƒ 25,00 / € 11,34 per centiare, voor dat gedeelte van het verkochte, indien en zodra op dat gedeelte een vóór 1 februari 2022 onherroepelijke, niet meer voor bezwaar, beroep of schorsing vatbare bestemmingsplanwijziging heeft plaatsgevonden voor woningbouw en/of bedrijventerrein cum annexis (inclusief de daarbij behorende infrastructuur), danwel koper uitvoeringswerkzaamheden opstart in relatie tot het beoogde doel zoals omschreven in artikel 5-A.
In gemelde koopprijs zijn voorts alle schaden hoe ook genaamd begrepen (inclusief eventuele schade op grond van artikel 49 van de Wet Ruimtelijke Ordening).
Artikel 5-A
1. Koper is voornemens het registergoed geheel dan wel gedeeltelijk te gebruiken voor bedrijfsterrein cum annexis en/of woningbouw cum annexis.(…).
2. De verkoper verplicht zich er onherroepelijk toe geen bezwaar in te (laten) dienen en/of beroep aan te (laten) tekenen tegen de, voor de ontwikkeling en uitvoering van de bouwplannen van de koper benodigde (wijziging van het) bestemmingsplan en vergunningen en hij zal overigens geen aanspraken hoe in welke vorm ook, jegens de koper geldend (doen) maken (…).”
1.2
In de akte van levering van 8 februari 2002 zijn voormelde bepalingen overgenomen en is verder onder meer het volgende opgenomen:
“Koper is voornemens het registergoed geheel danwel gedeeltelijk te gebruiken voor bedrijfsterrein cum annexis en/of woningbouw cum annexis. (…)
Verkoper verplicht zich er onherroepelijk toe geen bezwaar in te (laten) dienen en/of beroep aan te (laten) tekenen tegen de, voor de ontwikkeling en uitvoering van de bouwplannen van de koper benodigde (wijziging van het) bestemmingsplan en vergunningen – voor zover betrekking hebbend op het door koper voorgenomen gebruik – en hij zal overigens geen aanspraken hoe en in welke vorm ook – voor zover betrekking hebbend op het door koper voorgenomen gebruik – jegens de koper geldend (doen) maken (…).
Verkoper is uitdrukkelijk wél bevoegd bezwaar in te (laten) dienen en/of beroep aan te (laten) tekenen tegen (wijziging van het) bestemmingsplan en vergunningen indien en voorzover deze plannen/vergunningen direct betrekking hebben op de bij verkoper in eigendom verblijvende registergoederen. (…)”
1.3
Bij akte van 1 augustus 2002 heeft [bedrijfsnaam 1] dezelfde gronden in eigendom overgedragen aan [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 3] B.V. voor een koopprijs van € 2.880.052,28.
Planologie
2. Op het moment van de grondverkoop van eiser aan [bedrijfsnaam 1] was van toepassing het bestemmingsplan “Landelijk gebied 1990” en hadden de verkochte gronden en de gronden die eiser in eigendom heeft gehouden een agrarische bestemming.
2.1
Op 16 juni 2009 is het bestemmingsplan Zuidplas-West vastgesteld. Onder dit bestemmingsplan hebben eisers gronden en de verkochte gronden de bestemming “Woongebied – Uit te Werken 1” (WG – U1) gekregen. Dit bestemmingsplan is op 10 augustus 2011 onherroepelijk geworden. Een deel van de uit te werken bestemming “Woongebied” is inmiddels uitgewerkt door de uitwerkingsplannen Zevenhuizen-Zuid, fase 2A, Zevenhuizen-Zuid, fase 2B, en Zevenhuizen-Zuid, fase 3 Zuid. Deze uitwerkingsplannen zijn onherroepelijk geworden. De uitwerkingsplannen hebben geen betrekking op de gronden die eiser in eigendom heeft gehouden, maar alleen op de verkochte gronden. Op de verkochte gronden is inmiddels woningbouw gerealiseerd.
De bestemming “Woongebied” is voor eisers gronden vooralsnog niet uitgewerkt.
Besluitvorming
3. Op 6 juli 2016 heeft eiser een aanvraag voor een tegemoetkoming in planschade ingediend. Eiser is van mening dat zijn bedrijfsvoering door de ontwikkeling van woningbouw in de directe nabijheid van zijn perceel in de knel komt. De stallingsmogelijkheden voor paarden die hij heeft kunnen nu onvoldoende benut worden vanwege het ontbreken van mogelijkheden van beweiding. Ook leidt de op eisers perceel rustende nader uit te werken bestemming ertoe dat de locatie niet langer geschikt is voor de uitoefening van een paardenfokkerij en daaraan verwante en/of andere agrarische activiteiten. Aangezien voor het perceel een uitwerkingsplan ontbreekt, staan daar geen lucratieve aanwendingsmogelijkheden tegenover. Eiser is dan ook van mening dat hij schade lijdt als gevolg van het onherroepelijk geworden bestemmingsplan Zuidplas-West, de vastgestelde uitwerkingsplannen en de verleende omgevingsvergunningen. Eiser heeft bij zijn aanvraag een rapport van een door hem ingeschakelde makelaar en taxateur Perdijk (Perdijk) van 9 januari 2013 gevoegd. Perdijk heeft de woonboerderij met diverse (paarden)stallen, loodsen, paardenbak, ondergrond, erf en land, op het perceel, getaxeerd op een marktwaarde van € 1.752.000,-. Eiser stelt dat hij genoodzaakt is zijn bedrijf op een andere locatie voort te zetten en verzoekt om de schade te baseren op de financiering van de bedrijfsverplaatsing. Eiser schat die kosten in op € 4.343.500,-. Na aftrek van de getaxeerde waarde van het perceel van € 1.752.000,- verzoekt hij om een tegemoetkoming van
€ 2.591.500,- wegens directe en indirecte planschade.
3.1
In de brief van 2 september 2016 aan de Gebiedsontwikkelingsmaatschappij Zuidplaspolder II heeft verweerder vermeld dat zij bij het vaststellen van het bestemmingsplan “Zuidplas West” in 2009 het voorkeursrecht op het plangebied Zevenhuizen-Zuid heeft gevestigd. De Gebiedsontwikkelingsmaatschappij heeft eiser een locatie aangeboden, en op die locatie is dit voorkeursrecht gevestigd. Verweerder geeft dan ook geen toestemming voor de beoogde transactie.
4. Verweerder heeft op 28 september 2016 de Stichting Advies Bureau Onroerende Zaken (SAOZ) verzocht een advies uit te brengen over de aanvraag. Naar aanleiding daarvan heeft taxateur P.J.T.E. van Helvoort op verzoek van de SAOZ op 1 september 2020 een opname van het perceel uitgevoerd. In het taxatierapport van 22 oktober 2022 taxeert Van Helvoort de waarde van het nog in eigendom aan eiser toebehorende perceel en de daarop aanwezige bebouwing vóór de planologische verandering op € 632.000,- en na de planologische verandering op € 457.000,- en komt op een waardeverschil van € 175.000,-.
4.1
Op 6 september 2021 heeft de SAOZ een advies aan verweerder uitgebracht. De SAOZ adviseert de door eiser ingediende aanvraag tot tegemoetkoming in planschade af te wijzen voor wat betreft het indirecte planologisch nadeel, in de vorm van vermogens- en/of inkomensschade, als gevolg van de gewijzigde planologie die nieuwe woningbouw in de omgeving van de nog aan eiser in eigendom toebehorende gronden mogelijk heeft gemaakt. Volgens de SAOZ heeft eiser bij de verkoop van de omliggende gronden in 2022 duidelijk rekening kunnen houden met de toekomstige realisatie van woningbouw nabij zijn perceel en de potentiële nadelige gevolgen hiervan voor zijn bedrijf en bedrijfswoning. Bovendien heeft eiser door die verkoop er zelf aan meegewerkt dat ter plaatse een woonwijk kon worden gerealiseerd, aangezien de woonwijk zonder de verkoop niet op de verkochte gronden had kunnen worden gerealiseerd. Voorts is nadrukkelijk in de akte opgenomen dat in de koopprijs alle schaden hoe dan ook genaamd zijn begrepen, inclusief eventuele schade op grond van artikel 49 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). In de koopprijs was derhalve al nadrukkelijk een vergoeding voor planschade als gevolg van toekomstige bedrijfs- en en/of woonbebouwing begrepen. Reeds op grond hiervan dient de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade, voor wat de woningbouwontwikkeling in op de nabij het perceel van eiser gelegen gronden betreft (de zogenaamde “indirecte planschade”), te worden afgewezen omdat die schade anderszins verzekerd is. Dit “anderszins verzekerd zijn” heeft, aldus de SAOZ, echter geen betrekking op de bestemmingswijziging voor het perceel van eiser zelf dat hij ná de verkoop in eigendom heeft behouden. Nu in de akte van levering van 11 februari 2022 is opgenomen dat eiser bevoegd blijft bezwaar en beroep aan te tekenen tegen (wijzigingen van) het bestemmingsplan en vergunningen, indien en voorover die direct betrekking hebben op de bij eiser in eigendom blijvende registergoederen, concludeert de SAOZ dat eiser destijds geen compensatie heeft ontvangen voor de bestemmingswijziging van de gronden die hij in eigendom heeft behouden. De SAOZ adviseert verweerder de aanvraag toe te wijzen voor wat betreft het door eiser gestelde directe planologisch nadeel in de vorm van vermogensschade als gevolg van de gewijzigde planologie voor het perceel van eiser zelf. De SAOZ adviseert een tegemoetkoming in planschade toe te kennen van € 175.000,-, en wettelijke rente vanaf 25 januari 2019 tot de dag van uitbetaling.
4.3
Vervolgens heeft verweerder eisers aanvraag om tegemoetkoming in planschade integraal afgewezen. Verweerder heeft daarbij het advies van de SAOZ overgenomen op het punt van de gestelde indirecte planschade. Verweerder is echter, anders dan de SAOZ, van oordeel dat, gelet op doel en strekking van de verkoopovereenkomst en de akte van levering en de daarin opgenomen bepalingen, ook eventuele directe planschade door de grondverkoop anderszins verzekerd is en reeds daarom niet voor vergoeding in aanmerking komt. Verweerder heeft dit standpunt in het bestreden besluit, in navolging van het advies van de bezwarencommissie, gehandhaafd.
Is derde-partij terecht als belanghebbende aangemerkt?
5. Eiser vraagt zich af of derde-partij wel als belanghebbende moet worden beschouwd.
5.1
Verweerder heeft hierover opgemerkt dat tussen de gemeente en de derde-partij een overeenkomst is gesloten als bedoeld in artikel 6.4a lid 1, van de Wro , waarin is afgesproken dat derde-partij de planschadekosten als gevolg van genomen of nog te nemen onherroepelijke planologische besluiten gerelateerd aan de gebiedsontwikkeling zal betalen.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank is de derde-partij gelet hierop terecht als belanghebbende aangemerkt in deze procedure.
Overgangsrecht
6. Op 1 januari 2024 is de ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
6.1
De door eiser in de aanvraag van 6 juli 2016 aangewezen oorzaak van de gestelde schade is een oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat ten aanzien van het ten aanzien van die aanvraag genomen besluit in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Toetsingskader
7. In artikel 6.1, eerste lid, van de Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toekennen, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
In het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel is bepaald dat een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is een bepaling van een bestemmingsplan, beheersverordening of inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6, eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid.
Indirecte planschade
8. Zoals ter zitting bevestigd betwist eiser op zich niet dat indirecte planschade anderszins is verzekerd op grond van de verkoop en levering van de omliggende gronden in 2002. Hij vindt echter dat verweerder zich hier niet op mag beroepen, omdat de gemeente hem al jaren dwars zit, onder meer door de vestiging van een voorkeursrecht op de strook grond van 50 aren, waardoor hij die strook niet meer kan verwerven en naar eigen inzicht kan inrichten. Daarnaast heeft de gemeente hem een fatsoenlijke uitweg ontnomen door de paralelweg te wijzigen in een fietspad en heeft de gemeente, anders dan toegezegd, toegestaan dat de afstand tussen de paardenfokkerij van eiser en de woningen slechts 20 meter bedraagt en derhalve ruim binnen de geldende milieucirkel. Eiser stelt dat door al dit handelen van de gemeente geen mogelijkheid meer bestaat om het bedrijf en de overblijvende gronden normaal te exploiteren, zodat eiser gedwongen is zijn bedrijf te verplaatsen, en vordert een bedrag van € 2.591.000,- wegens indirecte planschade.
8.1
De rechtbank is het met verweerder eens dat deze door eiser genoemde omstandigheden geen planschadeoorzaken zijn als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro en derhalve reeds om die reden niet kunnen leiden tot toekenning van een vergoeding van planschade. Het betoog van eiser slaagt niet.
8.2
Het voorgaande betekent dat verweerder terecht het verzoek om indirecte planschade heeft afgewezen.
Directe planschade anderszins verzekerd?
9. De weigering van verweerder om directe planschade te vergoeden is gebaseerd op de grond dat directe planschade anderszins is verzekerd. Eiser heeft dat gemotiveerd betwist. Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of verweerder terecht heeft aangenomen dat geen aanspraak bestaat op directe planschade omdat die aderzins is verzekerd.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] volgt dat bij de beantwoording van de vraag of de schade anderszins is verzekerd, rekening moet worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden.
9.1
Verweerder stelt zich op het standpunt uit de verkoopovereenkomst en akte van levering blijkt dat doel en strekking van de grondverkoop was om woningbouwontwikkeling te realiseren. Eiser kon bij de verkoop in 2002 dan ook rekening houden met de nadelige gevolgen van woningbouw, ook voor het overgebleven perceel, dat in eigendom van eiser is gebleven. Verweerder vindt het aannemelijk dat de nadelige gevolgen voor dat overgebleven perceel destijds is de verkoopprijs is verdisconteerd in plaats van het risico te nemen later een directe planschadeprocedure te moeten voeren. Eiser heeft na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan een nabetaling ontvangen van € 11,34 per m2. Gezien de hoogte van de verkooprijs en de nabetaling is aannemelijk dat daarin ook het risico van op directe planschade is meegenomen. In de koopovereenkomst is verder vermeld “In gemelde koopprijs zijn voorts alle schaden hoe ook genaamd begrepen (inclusief eventuele schade op grond van artikel 49 van de Wet Ruimtelijke Ordening)”. Daarin zijn alle vormen van planschaden begrepen. Wanneer het de bedoeling was geweest om directe planschade uit te zonderen, had het in de rede gelegen om dat expliciet in de koopovereenkomst en/of de akte op te nemen.. Nu die ontbreekt moet onder “alle schaden, hoe ook genaamd” zowel directe als indirecte planschade worden begrepen.
9.2
Eiser betwist deze uitleg van verweerder. De verkoopovereenkomst en akte van levering ziet alleen op de verkoop van de omliggende gronden. De clausule waarin is vermeld dat de koopprijs alle schaden hoe ook genaamd omvat, heeft volgens eiser alleen betrekking op de verkochte gronden en niet op de gronden die eiser in eigendom heeft gehouden. Hij wijst erop dat die clausule is opgenomen in het artikel met betrekking tot de koopprijs. Daaruit blijkt dat de verhoging van de kooprijs expliciet alleen ziet op de verkochte grond. Mocht het de bedoeling zijn geweest om ook de directe planschade in die clausule mee te nemen dat had dat op de weg van partijen gelegen om dat expliciet te benoemen. Directe planschade is dan ook niet anderszins verzekerd, aldus eiser.
9.3
De rechtbank is het eens met eiser. De koopovereenkomst en akte van levering zien uitsluitend op de verkoop door eiser van de omliggende gronden en niet op de gronden en de daarop staande gebouwen die in zijn eigendom blijven. Uit de overeenkomst blijkt verder dat doel en strekking daarvan is dat koper op die omliggende gronden woningbouw en/of bedrijfsbestemmingen wenst te realiseren. Met het oog daarop heeft eiser zich ertoe verplicht geen bezwaar in te (laten) dienen en/of beroep aan te (laten) tekenen tegen de, voor de ontwikkeling en uitvoering van de bouwplannen van de koper benodigde (wijziging van het) bestemmingsplan en vergunningen. Ook die verplichting geldt alleen voor de verkochte, omliggende gronden. Dat blijkt ook uit het feit dat in de akte van levering expliciet is opgenomen dat eiser wél bevoegd was bezwaar in te (laten) dienen en/of beroep aan te (laten) tekenen tegen (wijziging van het) bestemmingsplan en vergunningen indien en voorzover deze plannen/vergunningen direct betrekking hebben op de bij verkoper in eigendom verblijvende registergoederen. Ook het artikel over de verhoging van de koopprijs met € 11,34 ziet alleen op de verkochte omliggende gronden. Op die verhoging ontstaat immers pas aanspraak indien en zodra “op dat gedeelte van het verkochte” een onherroepelijke bestemmingswijziging heeft plaatsgevonden voor woningbouw en/of bedrijventerrein. Er wordt nergens enig verband gelegd tussen de verhoging van die verkoopprijs en eventuele toekomstige bestemmingswijziging van de gronden van eiser die in zijn eigendom blijven. Nu in de in dat zelfde artikel opgenomen clausule staat dat in “gemelde koopprijs” alle schaden hoe ook genaamd zijn begrepen (inclusief eventuele schade op grond van artikel 49 van de Wet Ruimtelijke Ordening), kan die verhoging van de koopprijs naar het oordeel van de rechtbank alleen worden gezien als een compensatie voor het afzien door eiser van aanspraak op indirecte planschade als gevolg van bestemmingswijziging van die omliggende gronden en niet op directe planschade als gevolg van bestemmingswijziging van de gronden die in eigendom blijven. Derhalve kan verweerder niet worden gevolgd in het standpunt dat die clausule bij gebreke van een expliciete beperking op dat punt ook ziet op uitsluiting van (een eventuele) aanspraak op die directe planschade. Wanneer het de bedoeling was geweest om die clausule ook te laten gelden voor de directe planschade als gevolg van bestemmingswijziging van de gronden die in eigendom blijven, had het veeleer in de rede gelegen om dat expliciet in de koopovereenkomst en/of de akte op te nemen.
9.4
Verweerder heeft nog naar voren gebracht dat een aanvrager van een tegemoetkoming in planschade alleen een tegemoetkoming kan vragen voor schade met betrekking tot gronden die hij in eigendom heeft. Dat standpunt is op zich juist maar de rechtbank ziet niet waarom dat tot een ander oordeel zou moeten leiden. Eiser vraagt immers (ook) om directe planschade die hij lijdt als gevolg van bestemmingswijziging van de gronden die in eigendom zijn gebleven. Zoals uit het vorenoverwogene blijkt is die gevraagde directe planschade op grond van de verkoopovereenkomst en akte van levering van de omliggend niet anderszins verzekerd.
Conclusie
10.1
De rechtbank concludeert dat verweerder in het bestreden besluit, in lijn met het advies van de bezwarencommissie, terecht de weigering om indirecte planschadevergoeding heeft gehandhaafd. Verweerder stelt zich echter ten onrechte op het standpunt dat vergoeding van directe planschade anderszins is verzekerd. Het bestreden besluit kan dan ook in zoverre geen stand houden. De rechtbank zal het bestreden besluit in zoverre vernietigen wegens strijd met de 7:12, eerste lid en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om de overige beroepsgronden ten aanzien van de directe planschade te bespreken en evenmin om zelf in de zaak te voorzien. Daarbij acht de rechtbank van belang dat over de omvang van de directe planschade en de daartegen in bezwaar aangevoerde gronden door de bezwarencommissie geen advies is gegeven en door verweerder in het bestreden besluit geen beslissing is genomen. Dat geldt ook voor de vraag of en in hoeverre de planschade binnen het normaal maatschappelijk risico valt en daarom geheel of gedeeltelijk voor rekening van eiser behoort te blijven. Verweerder heeft ook aangegeven dat zij bij vernietiging van het bestreden besluit alsnog in de gelegenheid gesteld wil worden daarover een standpunt in te nemen.
10.3
Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank evenmin aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft hiervoor een termijn van twaalf weken.
Griffierecht en proceskosten
11.1
Eiser heeft aangevoerd dat de tarieven van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) niet van toepassing zijn op de bepaling van de omvang van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder a, van de Wro. Bepalend voor de redelijkheid van de omvang van deze kosten is of de kosten in verhouding tot de te verrichte werkzaamheden staan en redelijk zijn. Het uurtarief van eisers gemachtigde van € 165,- exclusief kantoorkosten en btw is volgens eiser redelijk. De facturen van 22 juni 2021, 21 maart 2022 en 22 juni 2022 komen voor vergoeding in aanmerking. Het betreft in totaal € 9.285,22 inclusief btw. Verder moet verweerder ook wat betreft de bezwaar- en beroepsprocedure in de kosten te worden veroordeeld, aldus eiser.
11.2
Over het verzoek om vergoeding van de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand, als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder a, van de Wro, kan de rechtbank thans geen beslissing nemen. Indien verweerder, in een gewijzigd besluit, alsnog een tegemoetkoming in directe planschade toekent, dient verweerder daarover een beslissing te nemen.
11.3
Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder bij gegrondverklaring van het beroep moet worden veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over de toe te wijzen bedragen tot aan de dag der algehele voldoening. Daartoe bestaat thans geen grond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verweerder dient opnieuw op eisers bezwaar te beslissen. Indien verweerder besluit om in het nieuw te nemen beslissing op bezwaar alsnog een tegemoetkoming in de planschade toe te kennen, dient daarbij mede te worden besloten op het verzoek om het toekennen van wettelijke rente.
11.4
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11.5
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
11.6
De rechtbank overweegt dat het in de bijlage bij het Bpb neergelegde vergoedingenstelsel een forfaitair karakter heeft. Indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, kan op grond van artikel 2, derde lid, van het Bpb hiervan worden afgeweken. Volgens de nota van toelichting (Stb. 1993, 763) gaat het daarbij om uitzonderlijke gevallen, waarin strikte toepassing van het forfaitaire stelsel onrechtvaardig uitpakt.
11.7
De kosten waarvan eiser vergoeding vraagt betreffen de advocaatkosten waarvoor op grond van het Bpb een forfaitaire vergoeding wordt verstrekt. Ook heeft eiser kosten opgevoerd, en melding gemaakt van data van facturen, maar heeft hij de betreffende facturen niet overgelegd en de kosten ook niet anderszins onderbouwd. Daarmee heeft eiser niet onderbouwd dat in dit geval sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin strikte toepassing van het forfaitaire stelsel onrechtvaardig uitpakt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten. Sprake zal dan ook zijn van een forfaitaire vergoeding op grond van het Bpb.
11.8
De vergoeding voor door eiser gemaakte proceskosten met toepassing van het Bpb stelt de rechtbank vast op € 2.998,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van
€ 624,- (bezwaar) respectievelijk € 875,- (beroep) en een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de weigering van een vergoeding van directe planschade is gehandhaafd op de grond dat die schade anderszins is verzekerd;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.998,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:182.