5.1.Uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo volgt – kort gezegd – dat een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit wordt geweigerd als het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, de bouwverordening, het Bouwbesluit 2012 of redelijke eisen van welstand. Doet geen van deze weigeringsgronden zich voor, dan moet de omgevingsvergunning worden verleend. Voor een nadere belangenafweging is in dat geval geen plaats.
Het herstelbesluit van 5 juni 2024
6. Het college heeft in het besluit van 5 juni 2024 het aanvullende welstandsadvies van 28 mei 2024 overgenomen. Daarnaast is met dit besluit de situering van diverse woningen enigszins aangepast, zodat volgens het college geen sprake meer zal zijn van overschrijdingen van de bouwvlakken. De voorzieningenrechter merkt het besluit van 5 juni 2024 aan als een besluit zoals bedoeld in artikel 6:19 van de Awb, waarmee het bestreden besluit is gewijzigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening heeft daarom van rechtswege mede betrekking op het besluit van 5 juni 2024. Dat betekent dat de voorzieningenrechter in deze uitspraak een voorlopig oordeel zal geven over het bestreden besluit, zoals gewijzigd met het herstelbesluit.
7. Verzoekster vreest dat door de sloop van de historische langhuisboerderij en de bouw van 13 woningen op het perceel, onherstelbare afbreuk wordt gedaan aan de beschermde lintbebouwing ter plaatse. Zij voert in hoofdzaak aan dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan, omdat mogelijk word gebouwd buiten het bouwvlak en omdat niet wordt voldaan aan het beeldkwaliteitsplan. Daarnaast voldoet het bouwplan volgens verzoekster niet aan redelijke eisen van welstand.
8. Het college stelt zich op het standpunt dat sprake is van een gebonden beschikking, omdat geen van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo zich voordoet. Vergunninghoudster onderschrijft dit standpunt van het college.
Strijd met het bestemmingsplan?
9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft toegelicht dat na het nemen van het bestreden besluit is vastgesteld dat in de vergunde situatie bij de grootste woning op het perceel sprake was van een geringe overschrijding van de grenzen van het bouwvlak. Dit was voor het college aanleiding het herstelbesluit te nemen, waarmee de geconstateerde overschrijding ongedaan is gemaakt door de situering van de grootste woning met ongeveer 1,4 meter te verschuiven. Daarnaast is de situering van de andere woningen met maximaal 25 cm aangepast, om te voorkomen dat bij mogelijke toekomstige realisatie van uitbouwen ook bij die woningen de grens van het bouwvlak wordt overschreden. De nieuwe situering van de bouwwerken is weergeven op een kaart die deel uitmaakt van het herstelbesluit. In wat verzoekster heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen grond om aan te nemen dat nog steeds sprake is van overschrijding van de grenzen van de bouwvlakken. Verzoekster heeft geen concrete en toetsbare gegevens overgelegd die twijfel zaaien over de juistheid van het standpunt van verweerder hierover.
De voorzieningenrechter volgt verzoekster evenmin in haar standpunt dat het bouwplan wegens strijd met het beeldkwaliteitsplan in strijd is met het bestemmingsplan. Uit artikel 1.13 van de planregels volgt weliswaar dat het beeldkwaliteitsplan deel uitmaakt van het bestemmingsplan, maar het college – hierin gesteund door vergunninghoudster – stelt zich naar voorlopig oordeel terecht op het standpunt dat toetsing aan het beeldkwaliteitsplan pas aan de orde is als en voor zover hiernaar wordt verwezen in de planregels. Dat is op grond van het hier toepasselijke artikel 4 van het bestemmingsplan uitsluitend het geval voor zover nadere eisen aan het bouwplan worden gesteld. Dat is in dit geval niet gebeurd. Dat betekent dat het college bij beantwoording van de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, het beeldkwaliteitsplan terecht buiten beschouwing heeft gelaten.
Strijd met redelijke eisen van welstand?
10. In hoofdstuk 6 van de Welstandsnota Alphen aan den Rijn (de Welstandsnota), dat onder meer betrekking heeft op “Grotere Projecten”, is het volgende vermeld:
“Ook nieuwbouwplannen en herontwikkelingsprojecten vereisen een bijzondere inzet. De welstandsnota bevat echter geen welstandscriteria voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dit is het geval indien sprake is van een functiewijziging ten opzichte van de gebiedenkaart uit hoofdstuk 4, zoals bijvoorbeeld nieuwe woon- en werkgebieden in agrarisch gebied, waarbij de gebiedsgerichte welstandscriteria voor het betreffende gebied niet toereikend zijn voor een goede beoordeling. Dergelijke welstandscriteria kunnen niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan, bijvoorbeeld in de vorm van een beeldkwaliteitsplan, aan ten grondslag ligt.
De gemeenteraad stelt de welstandscriteria vervolgens vast ter aanvulling op de welstandsnota, waarbij de inspraak gekoppeld kan worden aan de inspraakregeling bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding.
De gemeente maakt daarnaast gebruik van stedenbouwkundige plannen of beeldkwaliteitsplannen om sturing te geven aan veranderingen.”
11. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat het bouwplan voldoet aan de hier geformuleerde voorwaarden om een afzonderlijk beeldkwaliteitsplan op te stellen. Het bouwplan betreft immers een project van behoorlijke omvang dat gerealiseerd wordt op een perceel waarop voorheen deels de bestemming “Agrarisch met waarden landschap 2” rustte en dat zal leiden tot een forse intensivering van het gebruik. Vaststaat dat de gemeenteraad met de goedkeuring van het bestemmingsplan ook goedkeuring heeft verleend aan het beeldkwaliteitsplan, dat als bijlage bij dat plan is opgenomen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat het beeldkwaliteitsplan daarmee – gelet op hoofdstuk 6 van de Welstandsnota – deel is gaan uitmaken van Welstandsnota en dus het kader vormde voor de welstandsbeoordeling.
12. De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet voor zover zij betoogt dat naast de toets van het bouwplan aan het beeldkwaliteitsplan nog een afzonderlijke beoordeling aan de hand van de Welstandsnota was vereist. Uit hoofdstuk 6 van de Welstandsnota volgt immers dat juist bij dit soort grotere projecten de Welstandsnota geen toereikende welstandscriteria bevat en dus een beeldkwaliteitsplan opgesteld moet worden om invulling te kunnen geven aan de welstandsbeoordeling.
13. Het is vaste rechtspraak dat het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hem berust, aan een dergelijk advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien een partij die de welstandsbeoordeling ter discussie stelt, een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
De welstandscommissie heeft haar aanvullende advies van 28 mei 2024 uitvoerig gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt aan welke criteria uit het beeldkwaliteitsplan is getoetst. Daarbij is toegelicht dat geen sprake is van het door verzoekster gevreesde verlies van doorzichten naar het achterland. Verzoekster is het niet eens met de uitkomst van de welstandsbeoordeling, maar in wat zij heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op het aanvullende welstandsadvies heeft mogen baseren. Ook heeft verzoekster geen deskundig tegenadvies overgelegd dat twijfel kan zaaien over de juistheid van dit welstandsadvies.
Dat, zoals verzoekster ter zitting heeft betoogd, het aanvullende welstandsadvies ten onrechte is gebaseerd op het bouwplan zoals dit voorlag vóór het herstelbesluit van 5 juni 2024, doet aan het voorgaande niet af. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat het herstelbesluit slechts geringe wijzigingen in het bouwplan met zich meebrengt en dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat die van invloed zouden moeten zijn op de uitkomst van de welstandsbeoordeling.