Op 1 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak tussen de heer [naam 1] en de heer [naam 2] betreffende een voorlopige voorziening. De heer [naam 1] had de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening uit te spreken om de ontruiming van zijn woning door de heer [naam 2] te verbieden. Dit verzoek volgde op een eerdere beschikking van 27 februari 2024, waarin de heer [naam 2] al was verboden om de woning te ontruimen onder bepaalde voorwaarden. De heer [naam 1] bevond zich in een bedreigende situatie, omdat de heer [naam 2] op 17 juni 2024 had aangekondigd de woning te willen ontruimen. De rechtbank heeft het verzoek van de heer [naam 1] deels toegewezen en de ontruiming voor een periode van zes maanden verboden, zodat hij de gelegenheid heeft om een minnelijk traject af te ronden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heer [naam 1] aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, ondanks dat de heer [naam 2] stelde dat dit niet het geval was. De rechtbank heeft de heer [naam 2] veroordeeld in de kosten van de procedure, omdat hij de heer [naam 1] onnodig op kosten heeft gejaagd door de hernieuwde aanzegging tot ontruiming. De beslissing houdt in dat de voorlopige voorziening geldt tot en met 27 augustus 2024, en dat de heer [naam 2] de kosten van de procedure moet vergoeden aan de heer [naam 1]. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het WSNP-verzoek van de heer [naam 1] nog niet kan worden behandeld, omdat het minnelijk traject nog niet is afgerond.