In deze zaak heeft verzoekster op 12 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar van 8 september 2022. Op 23 mei 2024 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, een besluit genomen. Na dit besluit heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, waarop verweerder op 18 juni 2024 heeft gereageerd.
De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek om proceskostenvergoeding te beoordelen zonder dat partijen voor een zitting hoeven te worden uitgenodigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener moet betalen, zoals vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens de proceskosten van verzoekster vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op de waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. Daarnaast is verweerder ook veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 187,- aan verzoekster. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is op 27 juni 2024 openbaar gemaakt.