ECLI:NL:RBDHA:2024:10091
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag, niet-ontvankelijkheid van het beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een beroep dat eiser heeft ingediend tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft zijn aanvraag op 25 oktober 2022 ingediend, maar de Staatssecretaris heeft deze niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens hem verantwoordelijk was voor de aanvraag. Op 12 december 2022 heeft de Staatssecretaris de Italiaanse autoriteiten verzocht om eiser over te nemen op basis van de Dublinverordening. Italië heeft echter niet binnen de gestelde termijn gereageerd, waardoor de Italiaanse autoriteiten op 13 februari 2023 fictief akkoord zijn gegaan met het verzoek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het beslissen op de aanvraag van eiser op 14 augustus 2023 is aangevangen, nadat de Staatssecretaris niet tijdig had kunnen overdragen aan Italië. Eiser heeft een ingebrekestelling ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat deze prematuur was, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. De rechtbank heeft partijen laten weten dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten zonder verdere behandeling.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van beroep op grond van het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is openbaar gemaakt op 26 juni 2024.