ECLI:NL:RBDHA:2024:10088

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
NL23.38256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijfsdoel 'familie en gezin' en toetsing aan artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2024, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen op 9 december 2022 afgewezen, en het bezwaar van eisers werd bij besluit van 9 november 2023 in stand gelaten. De rechtbank heeft op 10 april 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen en referenten aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eisers, die in Haïti verblijven, zijn neefjes en nichtje van referent 1, die hen heeft opgevoed en voor wie hij voogdij heeft. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de emotionele band tussen eisers en referent 1, en dat de staatssecretaris niet adequaat heeft getoetst aan de relevante beleidsregels in de Vreemdelingencirculaire 2000.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de feiten en omstandigheden opnieuw moet afwegen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers en het vergoeden van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen in het kader van het vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38256

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer 1], eiseres

[eiser 1],v-nummer: [nummer 2], eiser 1
[eiser 2],v-nummer: [nummer 3], eiser 2
hierna: eisers
(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.P. Guérain).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de in stand gelaten afwijzing van de aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van eisers voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvragen met de besluiten van 9 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 november 2023 op het bezwaar van eisers is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris op 10 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van de staatssecretaris, [persoon A] (oom van eisers en referent 1) en [persoon B] (referent 2).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de in stand gelaten afwijzing van de mvv-aanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toelichting bij de aanvraag
4. Eisers verblijven in Haïti. Zij zijn neefjes en nichtje van referent 1. Referent 2 is de partner van referent 1. Aan referenten is op grond van een rechterlijke uitspraak in Haïti de voogdij over eisers toevertrouwd. Referent 1 heeft voor eisers gezorgd toen hij in Haïti woonde. Sinds het vertrek van referent naar Nederland in 2016 hebben eisers via beeldbellen het contact met referenten voortgezet en ondersteunen referenten eisers financieel op afstand.
Het bestreden besluit
5. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat niet wordt voldaan aan één van de voorwaarden voor een verblijfsvergunning voor een buitenlands pleegkind zoals uit artikel 3.28 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) volgt, namelijk de voorwaarde dat er voor het buitenlands pleegkind geen aanvaardbare toekomst is in het land van herkomst. Verder is er tussen eisers (minderjarige kinderen) en referent 1 (oom) geen sprake van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, omdat niet is gebleken van een hechte, persoonlijke band tussen eisers en referent 1. Wat betreft de belangenafweging onder artikel 8 van het EVRM is de conclusie dat het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eisers en referent 1 bij verlening van de mvv.
Had de staatssecretaris de aanvraag van eisers (ook) aan paragraaf B7/3.7.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 moeten toetsen?
6. Eisers betogen dat de staatssecretaris zich ten onrechte en ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat voor eisers sprake is van een aanvaardbare toekomst in Haïti. De staatssecretaris heeft namelijk ten onrechte uitsluitend getoetst aan het beleid van paragraaf B7/3.7.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000; ‘het kind maakte in het land van herkomst nog geen deel uit van het gezin van de aspirant-pleegouders’) en niet óók aan paragraaf B7/3.7.2 van de Vc 2000 (‘het kind behoorde in het land van herkomst feitelijk reeds tot het gezin van de pleegouders’). De staatssecretaris had dat ook moeten doen, omdat voldoende is aangetoond dat eisers minimaal één jaar door referent 1 zijn opgevoed toen hun moeders niet in staat waren voor de kinderen te zorgen en dit wordt ook niet betwist. Daarnaast zijn referenten de wettelijk vertegenwoordigers van eisers. Dit betekent dat de bevoegde autoriteiten in Haïti hebben ingestemd met een verblijf in het gezin van referenten.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij bij de beoordeling van de aanvraag op het aanvraagformulier mocht afgaan. Referenten hebben aangekruist dat eisers familiepleegkinderen zijn en dat zij in het land van herkomst nog geen deel uit maakten van hun gezin. De staatssecretaris heeft daarom getoetst aan het beleid in paragraaf B7/3.7.1. van de Vc 2000. Dat sluit bovendien aan bij de feitelijke situatie, namelijk dat de eisers op Haïti verblijven en referenten in Nederland.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de staatssecretaris ten onrechte niet ingegaan op het betoog van eisers zoals ook in de bezwaargronden is uiteengezet, namelijk dat is voldaan aan het beleid zoals opgenomen in paragraaf B7/3.7.2 van de Vc 2000. In de gronden van bezwaar is hier uitdrukkelijk naar verwezen en hebben eisers betoogd dat zij minimaal één jaar door referent 1 zijn opgevoed toen hun moeders niet in staat waren om voor de kinderen te zorgen en dat referenten de wettelijk vertegenwoordigers zijn van eisers. Dat had voldoende aanleiding moeten zijn voor de staatssecretaris om hierop in te gaan in het bestreden besluit. Het kruisje op het aanvraagformulier maakt dat niet anders. De staatssecretaris heeft dat ten onrechte nagelaten en moet dat alsnog doen. De beroepsgrond slaagt.
6.3.
Omdat bij die beoordeling van belang is of sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en eisers betogen dat de staatssecretaris ten onrechte en ondeugdelijk gemotiveerd stelt dat daarvan geen sprake is, zal de rechtbank ook dat betoog van eisers hierna nog beoordelen.
Heeft de staatssecretaris terecht en voldoende gemotiveerd aangenomen dat tussen eisers en referenten geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM?
7. De staatssecretaris neemt op grond van paragraaf B7/3.8.1 van de Vc 2000 in ieder geval familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen een minderjarig kind en zijn pleegouders als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. Uit de werkinstructie 2020/16 ‘Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM’ volgt verder:
‘Hechte persoonlijke banden’ is een begrip van feitelijke aard. Of sprake is van hechte persoonlijke banden moet dus altijd worden afgeleid uit een zorgvuldige en gemotiveerde weging van de feitelijke situatie. Een omstandigheid die kan duiden op hechte persoonlijke banden is bijvoorbeeld samenwoning. Ook als de relatie de gebruikelijke omgang ontstijgt, kan dit duiden op hechte persoonlijke banden.’
7.1.
Eisers betogen dat er sprake is van hechte persoonlijke banden. Zij hebben vanaf kort na de geboorte voor langere tijd bij referent 1 gewoond. Hij heeft sindsdien feitelijk als vader gefungeerd en heeft ook de voogdij over eisers. Dat eisers niet altijd met referent 1 hebben samengewoond en dat ook hun biologische moeders betrokken zijn bij de zorg en opvoeding maakt dit niet anders. In de tijd van samenwoning is tussen eisers en referent 1 een ‘emotional link’ gevormd. Daaruit volgt dat sprake was van beschermingswaardig gezinsleven. Ter onderbouwing wijzen eisers op een uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024. [1]
7.2.
Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de staatssecretaris bij de beoordeling of sprake is van hechte persoonlijke banden een zorgvuldige en gemotiveerde weging heeft gemaakt van de feitelijke situatie. De staatssecretaris benoemt weliswaar dat referent 1 stelt dat hij eisers hun eerste levensjaren heeft opgevangen, maar uit het bestreden besluit blijkt onvoldoende hoe de staatssecretaris heeft meegewogen dat referenten voogdij hebben over eisers, dat referent 1 geruime tijd in het land van herkomst met hen heeft samengewoond en hen heeft opgevoed, en dat tijdens dat samenwonen (zoals blijkt uit het verslag van de hoorzitting) een emotionele band zou zijn ontstaan. Referent 1 zou de ‘steun en toeverlaat’ zijn voor eisers en zou sinds hun geboorte voor eisers hebben gezorgd waardoor een bijzondere band zou zijn ontstaan. De staatssecretaris stelt uitsluitend dat de zussen van referent 1 in september 2015 voldoende hersteld waren om de kinderen zelfstandig op te voeden en dat eisers sinds het vertrek van referent 1 naar Nederland van hem gescheiden wonen. Dat maakt volgens de staatssecretaris dat niet valt in te zien waarom de zussen van referent 1 de zorg niet op zich kunnen blijven nemen. Hij gaat hiermee onvoldoende gemotiveerd voorbij aan de emotionele band die tussen eisers en referent 1 zou zijn ontstaan en de voogdij die referenten nog altijd samen over eisers hebben. De staatssecretaris had de door eisers aangevoerde omstandigheden uitdrukkelijker en ook in samenhang met het voortgezette contact en de voortgezette ondersteuning ná het vertrek naar Nederland bij zijn beoordeling moeten betrekken. Deze beroepsgrond slaagt ook.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op dat wat de rechtbank onder 6.2 en 7.2 heeft overwogen is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. Omdat het beroep gegrond is blijven de overige beroepsgronden onbesproken. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De staatssecretaris moet binnen twaalf weken een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar nemen. Daarbij moet de staatssecretaris uitgaan van de feiten en omstandigheden die zich op dat moment voordoen. Gelet op het bovenstaande moet de staatssecretaris referenten op de voet van artikel 7:2 van de Awb horen. Met inachtneming van de daarbij vergaarde feiten en omstandigheden moet de staatssecretaris opnieuw een standpunt innemen over de vraag of er tussen eisers en referenten sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en of zij voldoen aan de (overige) voorwaarden zoals opgenomen in paragraaf B7/3.7.2 van de Vc 2000.
8.1.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eisers redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 1). Ook moet de staatssecretaris het door eisers betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers;
- bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.