In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die op 8 oktober 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 9 april 2024 te horen dat zijn aanvraag ongegrond was verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft op 27 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de vrees van eiser voor vervolging in Algerije onvoldoende zwaarwegend is. Eiser heeft aangevoerd dat hij bedreigd en mishandeld wordt door zijn ex-schoonfamilie en dat hij vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Algerije. De staatssecretaris heeft echter vastgesteld dat de andere elementen van eisers asielrelaas niet geloofwaardig zijn en dat de vrees voor vervolging niet voldoende onderbouwd is. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de asielaanvraag ongegrond is.
Daarnaast heeft eiser op 26 mei 2024 een nieuw asielmotief ingediend, waarin hij stelt dat hij een gevangenisstraf van acht jaar moet uitzitten vanwege een veroordeling voor drugsbezit. De rechtbank oordeelt dat dit nieuwe motief niet in de huidige procedure kan worden betrokken, omdat dit zou leiden tot een ontoelaatbare vertraging van de procedure. De rechtbank benadrukt dat het aan eiser is om alle relevante asielelementen tijdig naar voren te brengen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en blijft de afwijzing van de asielaanvraag in stand. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.