ECLI:NL:RBDHA:2024:10083

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
NL24.22045
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en informatieplicht van de staatssecretaris

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van eiser, die op 23 mei 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, die stelt de Tunesische nationaliteit te hebben, was het niet eens met de maatregel en heeft beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 3 juni 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank beoordeelde of de bewaring rechtmatig was en of de staatssecretaris had voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000.

De rechtbank constateerde dat de staatssecretaris in het proces-verbaal van het gehoor had vermeld dat aan eiser een informatiefolder was verstrekt, maar dat er twijfels bestonden over de feitelijke uitreiking van deze folder. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat eiser niet in zijn belangen was geschaad, omdat hij mondeling was geïnformeerd over de gronden van de maatregel. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring, zoals het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, voldoende waren onderbouwd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had hoeven volstaan met een lichter middel, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 juni 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.22045
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Inleiding

Op 23 mei 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Sennani. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt dat hij de Tunesische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1988] .
De informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vb
2. Eiser voert aan dat uit het dossier niet blijkt dat de staatssecretaris heeft voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Bij de uitreiking van de maatregel zou aan eiser een folder zijn uitgereikt, maar die is niet toegevoegd aan het dossier. Bovendien kan er niet op vertrouwd worden dat de folder daadwerkelijk is uitgereikt. Dat staat wel zo in het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de bewaring, maar in datzelfde proces-verbaal staat ook dat eiser heeft aangegeven dat hij geen contact wil opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van Tunesië, terwijl juist daarvoor staat dat eiser dat wel wil.
3. De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de bewaring en in de maatregel van bewaring staat dat aan eiser een informatiefolder “Waarom u in bewaring bent gesteld” in het Arabisch is verstrekt. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Dat er in het proces-verbaal van het gehoor op een ander punt iets anders verkeerd staat/is blijven staan bij het aankruisen, betekent niet dat de informatie over het uitreiken van de folder onjuist is. Eiser heeft volgens het proces-verbaal ook “ja” geantwoord op de vraag of hij de inhoud van de folder heeft begrepen. Uit openbare bron¹ is de rechtbank bekend dat in deze folder geen melding is gemaakt van de gronden van de maatregel van bewaring en ook niet van de mogelijkheid om consulaire bijstand te vragen. In zoverre heeft de staatssecretaris dus niet voldaan aan het vereiste dat eiser hieromtrent door middel van een schriftelijk stuk, in een taal die hij verstaat, in kennis wordt gesteld. Dit gebrek leidt niet onmiddellijk tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel, maar tot een belangenafweging. Deze belangenafweging valt in het voordeel van de staatssecretaris uit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4. Voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van bewaring is eiser gewezen op zijn recht om contact op te nemen met de diplomatieke vertegenwoordiging van
Tunesië. Eiser heeft toen aangegeven dat hij hiervan gebruik wil maken. Door de omstandigheid dat eiser hieromtrent bij het uitreiken van de maatregel niet schriftelijk in een taal die hij verstaat in kennis is gesteld, is hij dus niet in zijn belang geschaad. Zijn belang is ook niet geschaad door de omstandigheid dat hij niet schriftelijk in een taal die hij verstaat is geïnformeerd over de gronden van de maatregel van bewaring. De staatssecretaris heeft eiser namelijk mondeling, in het bijzijn van een tolk, over deze gronden geïnformeerd. Eiser kon dus weten om welke redenen hij in bewaring werd gesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb. De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De staatssecretaris heeft ter zitting de lichte grond onder 4a prijsgegeven.
1. www.dienstterugkeerenvertrek.nl.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond onder 3a niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze grond feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Ook de zware grond onder 3c is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Het betoog van eiser dat deze grond niet aan hem mag worden tegengeworpen, omdat hij pas een paar weken een vertrekplicht heeft, treft geen doel. Eiser heeft op 9 oktober 2023 een terugkeerbesluit gekregen, waarin staat dat hij onmiddellijk moet terugkeren naar Tunesië. Het hoger beroep van eiser tegen dit besluit is op 24 april 2024 ongegrond verklaard. Er is niet gebleken dat eiser sindsdien iets heeft gedaan om zijn vertrek te regelen.
7. De zware gronden onder 3a en 3c zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daaruit volgt ook het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De geschilpunten over de overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hij heeft zich namelijk altijd gehouden aan de meldplicht en is nooit met onbekende bestemming vertrokken.
9. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden voor de maatregel en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Daarbij komt dat eiser sinds 24 april 2024 is uitgeprocedeerd, en ondanks de vertrekgesprekken geen activiteiten heeft verricht om zijn vertrek te regelen. Verder blijkt uit het dossier dat eiser al sinds 2019 in Europa is, en in verschillende lidstaten de uitkomst van zijn asielprocedure niet heeft afgewacht. Gelet op het voorgaande hoefde de staatssecretaris in de omstandigheid dat eiser zich in Nederland nog niet aan het toezicht heeft onttrokken geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

10. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 juni 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.