ECLI:NL:RBDHA:2024:10071

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
NL24.20440 en NL24.20792
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiser, die op 15 april 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, die stelt rechtmatig verblijf te hebben, is op 14 mei 2024 uitgezet naar Pakistan. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris de bewaring terecht heeft opgelegd, omdat eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opvolgende asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk was verklaard en dat de rechtsmiddelen tegen dit besluit geen schorsende werking hadden. Hierdoor was de staatssecretaris bevoegd om eiser uit te zetten. Eiser heeft ook een verzoek om schadevergoeding ingediend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de bewaring niet onrechtmatig was en heeft het verzoek afgewezen. De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring, waaronder het risico op ontvluchting en het gebruik van valse documenten, als voldoende gemotiveerd beschouwd. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.20440 en NL24.20792
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.G. Matze), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: S. Faddach).

Inleiding

Op 15 april 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
De staatssecretaris heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 14 mei 2024 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is uitgezet naar Pakistan.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt dat hij [A] heet, dat hij is geboren op [1973] en dat hij de Myanmarese nationaliteit heeft.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Gesteld rechtmatig verblijf en de uitzetting naar Pakistan
3. Eiser stelt dat hij rechtmatig verblijf heeft, omdat zijn asielprocedure nog loopt. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en heeft daarbij ook gevraagd om een voorlopige voorziening (vovo). Zijn zaak zou op 30 mei 2024 door de rechtbank op een zitting worden behandeld. De staatssecretaris mocht hem dus niet uitzetten. Eiser stelt ook dat de uitzetting naar Pakistan onrechtmatig is verlopen. Het lijkt erop dat hij is uitgezet met zijn valse paspoort en niet met een laissez-passer (lp). Het valse paspoort van eiser is na aankomst namelijk meteen ingenomen door de Pakistaanse autoriteiten, en eiser verblijft nu stateloos (en dakloos) in Pakistan.
4. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij rechtmatig verblijf had en niet uitgezet mocht worden. Bij besluit van 11 april 2024 is de opvolgende asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard. In het besluit staat dat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. De staatssecretaris heeft eiser dus terecht op de grondslag van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring gesteld. In het besluit is ook toegelicht dat de rechtsmiddelen tegen dit besluit geen schorsende werking hebben. Dat betekent dat eiser de uitspraak op het beroep en de behandeling van de vovo niet in Nederland mocht afwachten. De staatssecretaris mocht eiser dus op 14 mei 2024 uitzetten. De beroepsgrond slaagt niet.
5. De rechtbank overweegt verder dat de feitelijke uitzetting nu niet ter toetsing voorligt. Eiser kan de gang van zaken omtrent de uitzetting naar Pakistan in een eventuele schadeprocedure over de feitelijke uitzetting aan de orde stellen.
De gronden van de maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser heeft de gronden niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
De M113
8. Eiser voert aan dat het formulier voor opheffing van de maatregel (de M113) te laat is opgemaakt, namelijk pas nadat hij is uitgezet.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser op 14 mei 2024 om 16:15 uur is uitgezet naar Pakistan, waarmee de bewaring feitelijk is opgeheven. Dat de M113 pas later op die dag is opgemaakt is niet onrechtmatig, en veronderstelt ook niet dat de bewaring langer heeft voortgeduurd. De beroepsgrond treft geen doel.

Ambtshalve toetsing

10. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 juni 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.