ECLI:NL:RBDHA:2024:10056

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
23/1826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit inzake lasten onder dwangsom voor horecaonderneming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2024, in de zaak tussen [eiseres] B.V. en de Burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, wordt het beroep van eiseres tegen een besluit van het college beoordeeld. Eiseres, een horecaonderneming, had bezwaar gemaakt tegen meerdere lasten onder dwangsom die aan haar waren opgelegd. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet ontvankelijk is voor zover het gericht is tegen de voorwaarden voor het gebruik van de gronden voor parkeren, maar gegrond voor de lasten onder 1 en 2. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin is geweigerd om een inhoudelijk besluit te nemen op de bezwaren van eiseres tegen deze lasten. Het college moet binnen 8 weken na de uitspraak alsnog een inhoudelijk besluit nemen op de bezwaren van eiseres. De rechtbank wijst erop dat de bezwarencommissie ten onrechte niet alle bezwaren heeft behandeld, wat heeft geleid tot een onvolledig besluit. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de lasten die betrekking hebben op de overkappingen, maar het college heeft deze niet in de beoordeling meegenomen. De rechtbank concludeert dat het college het griffierecht aan eiseres moet vergoeden, maar wijst de verzoeken om vergoeding van rechtsbijstand af, omdat niet is aangetoond dat de adviseur beroepsmatig rechtsbijstand verleent.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1826

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [woonplaats], eiseres,

vertegenwoordigd door haar directeur [naam 1].
en

Burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn

(gemachtigde: B, van Riessen en J.E. Teunissen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 25 januari 2023.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de vertegenwoordiger van eiseres en de gemachtigden van het college. Tevens is verschenen prof. Dr. [naam 2], adviseur van eiseres.
1.2.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres exploiteert een horecaonderneming op het adres Noordeinde 62 te Aarlanderveen. Bij het primaire besluit van 25 juli 2022 heeft het college aan eiseres meerdere lasten onder dwangsom opgelegd, te weten:
1. Het verwijderen en verwijderd laten van een terrasoverkapping aan de voorkant van het pand aan het Noordeinde 62 te Aarlanderveen (onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- ineens);
2. De overkapping aan de zijkant van uw horecaonderneming – de zogenoemde corridor- te verwijderen en verwijderd te houden en zich enkel te beperken tot het vergunde zoals gezien kan worden op de verleende 2e fase omgevingsvergunning, met als nummer v2021/478, d.d. 23-11-2021 (onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- ineens);
3. Het niet langer gebruiken van de gronden direct achter het theehuis als terras en de terrasvoorziening te verwijderen en verwijderd te houden (onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- ineens);
4. De voertuigen die nu worden gebruikt ten behoeve van de keverrally’s niet langer meer te stallen, dan wel doen laten stallen op uw parkeerplaats dan wel in de schuur gelegen achter uw horecaonderneming (onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- ineens).
Daarbij is een begunstigingstermijn van drie maanden gegeven.
3. De toenmalige rechtsbijstandverlener van eiseres heeft namens haar en de heer [naam 1] (verder Oosterman) bij brief van 22 augustus 2022 een bezwaarschrift ingediend. [naam 1] heeft op 5 september 2022 een brief gestuurd aan de burgemeester. De Commissie bezwaarschriften heeft op 18 oktober 2022 advies uitgebracht aan het college. Geadviseerd wordt om het bezwaar ontvankelijk te verklaren en om het bestreden besluit, voorover dat ziet op de onder 4 genoemde last te herroepen, onder vergoeding van de kosten van rechtsbijstand.
Bij het bestreden besluit heeft het college dit advies overgenomen en besloten om het primaire besluit in te trekken voor zover dit besluit ziet op de last dat eiseres binnen drie maanden de voertuigen die nu worden gebruikt ten behoeve van de keverrally’s niet langer meer te stallen, dan wel doen laten stallen op uw parkeerplaats dan wel in de schuur gelegen achter zijn horecaonderneming, en op dit punt een nieuw besluit te nemen. Verder wordt op basis van het advies een aantal voorwaarden opgenomen die van toepassing zijn op het gebruik van de gronden voor het parkeren en laten parkeren. Tot slot wordt aangegeven dat de overig drie lasten in het primaire besluit nog steeds ongewijzigd van kracht zijn en onherroepelijk zijn geworden, nu tegen die lasten niet binnen de bezwaartermijn bezwaar is ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Zijn de lasten 1 tot en met 3 onderdeel van het bezwaar en beroep?
5. Eiseres stelt dat de bezwarencommissie ten onrechte alleen het bezwaar tegen de last onder 4 heeft behandeld. Het eerste bezwaarschrift van 22 augustus 2022 van de rechtsbijstandverlener zag alleen op de last onder 4, maar de bezwaarbrief van 5 september 2022 van Oosterman, gericht aan de burgemeester, zag op alle vier de lasten. Daarin staat dat eiseres bezwaar wil aantekenen tegen de “Last onder dwangsom” kenmerk 2906891, verstuurd 26 juli 2022. De tweede, derde en vierde alinea gaan overduidelijk niet over de last onder 4 en dus over de lasten 1 tot en met 3, waarbij het eventueel aanvragen van vergunningen in verband met hoofdgebouw, bijgebouw en aanbouwen een rol speelt. De burgemeester heeft die brief ook doorgestuurd naar de bezwarencommissie, zij het zonder een goede uitleg. Toen de uitnodiging van de hoorzitting alleen ging over de last onder 4, heeft Oosterman in een mail van 7 okotber 2022 aan de burgemeester nog eens uitgelegd dat hij bezwaar heeft tegen de lasten onder dwangsom van € 17.500,-, dat gaat dus over alle punten in de last. De bezwarencommissie heeft de brief van 5 september 2022 als een aanvulling van de bezwaargronden aangemerkt, maar de bezwaren tegen de lasten onder 1 tot en met 3 zijn ten onrechte niet aan de orde gekomen bij de behandeling van de bezwarencommissie. Hij heeft daar aan het einde van de hoorzitting nog naar gevraagd, maar de voorzitter zei dat alleen de last onder 4 en niet de lasten onder 1 tot en met 3 aan de orde waren, waaruit eiseres afleidde dat die punten later zouden worden behandeld. In navolging van het advies van de commissie heeft het college ten onrechte geen besluit genomen op de bezwaren tegen de lasten onder 1 t/m 3.
6. Het college betwist de stellingen van eiseres. Er is door eiseres nooit bezwaar gemaakt tegen de lasten met betrekking tot de overkappingen aan de voorzijde (terras voorzijde) en de zijkant van het pand (corridor). Nergens uit het bezwaarschrift van 22 augustus 2022 van de rechtsbijstandverlener en de aanvullende bezwaarbrief van 5 september 2022 blijkt dat hij die lasten onderdeel waren van zijn bezwaargronden. Dat bleek ook niet uit zijn toelichting op de hoorzitting. Het ging hem enkel over de last met betrekking tot het stallen van de Kevers. De andere lasten zijn tijdens de hoorzitting dan ook niet behandeld. Als eiseres vindt dat het bezwaarschrift niet duidelijk of uitgebreid genoeg was komt dat voor zijn rekening.
7. De rechtbank volgt het college hierin niet voor zover het de lasten onder 1 en 2 betreft. In het bezwaarschrift van 22 augustus 2022 van de rechtsbijstandverlener wordt inderdaad alleen bezwaar gemaakt tegen de last onder 4. In de aanvullende bezwaarbrief van 5 september 2022, die door de bezwarencommissie en het college wordt aangemerkt als een aanvulling van de bezwaargronden, wordt weliswaar niet alsnog expliciet bezwaar gemaakt tegen de overige lasten, maar de bezwarencommissie en het college hadden daaruit wel kunnen en moeten afleiden dat de bezwaren ook zijn gericht tegen de lasten 1 en 2 met betrekking tot de overkappingen. Eiseres stelt in die brief immers uitdrukkelijk dat sprake is van “aaneengesloten en volledig geïntegreerde bebouwing” en dat er dus geen sprake is van allemaal los toegankelijke gebouwen. Zij stelt verder dat de stelling in “uw schrijven” dat de “stal” het hoofdgebouw is en de rest bijgebouwen wel erg ver gezocht is. Zij spreekt verder de bereidheid uit om voor de omstreden “aanbouwen” een aparte vergunning aan te vragen en eventueel een ander deel van de horecabebouwing op te geven, dan blijft de horecabestemming in vierkante meters gelijk. Tenslotte vermeld zij dat de situatie voor de buren veel minder aangenaam wordt als de overkapping aan hun zijde zou worden weggehaald. Het is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat eiseres hiermee de aan die lasten ten grondslag liggende motivering van het college dat de overkappingen niet vergunningvrij zijn vanwege het overschrijden van het maximum van 150m2 aan bijgebouwen wenst de bestrijden. Eiseres had dat standpunt ook al in het kader van haar zienswijze tegen het voorgenomen besluit ingenomen. Het college gaat in het subsidiaire verweer ten aanzien van de lasten over de overkappingen ook uitdrukkelijk op die stellingen in. Verder is van belang dat eiseres tijdens de hoorzitting in ieder geval heeft gevraagd of de zitting ook ging over de overige lasten. Het had naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande op de weg van de bezwarencommissie gelegen om nadrukkelijk aan eiseres te vragen of de bezwaren ook zien op de overige lasten.
De bezwarencommissie heeft derhalve ten onrechte niet ook de bezwaren tegen de lasten onder 1 en 2 besproken en daarover geen advies uitgebracht. Het college heeft ten onrechte nagelaten over de bezwaren tegen die lasten een besluit te nemen in het bestreden besluit. De beroepsgrond van eiseres slaagt derhalve in zoverre.
8. De rechtbank merkt daarbij op dat het voorgaand oordeel niet geldt voor de last onder 3. De in de bezwaarbrief vermelde gronden kunnen niet worden gezien als ook te zijn gericht tegen de last om de gronden direct achter het theehuis niet langer als terras te gebruiken en de terrasvoorziening te verwijderen en verwijderd te houden
De voorwaarden voor het (laten) parkeren
9. Eiser is het blijkens de beroepsgronden ook niet eens met de in het bestreden besluit opgenomen voorwaarden voor het gebruik van de gronden voor het parkeren en laten parkeren. Deze voorwaarden kunnen echter naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of daarmee worden gelijk gesteld. De last onder 4 is immers geheel en onvoorwaardelijk ingetrokken. In het bestreden besluit wordt ook geen nieuwe last onder dwangsom op gelegd gericht op de naleving van die voorwaarden. In het bestreden besluit wordt immers slechts vermeld dat er waar nodig op passende wijze handhavend zal worden opgetreden als niet aan die voorwaarden wordt voldaan. De opgenomen voorwaarden hebben derhalve nog geen rechtgevolgen. [1]
Het beroep van eiseres is derhalve in zoverre niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is derhalve niet ontvankelijk voor zover gericht tegen de in het bestreden besluit opgenomen voorwaarden voor het gebruik van de gronden voor het parkeren en laten parkeren. Het beroep is gegrond het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover daarin is geweigerd om een inhoudelijk besluit te nemen op de bezwaren van eiseres tegen de lasten onder 1 en 2. Het college zal daarover alsnog een advies moeten vragen van de bezwarencommissie en zal vervolgens binnen 8 weken na verzending van deze uitspraak alsnog een inhoudelijk besluit op die bezwaren moeten nemen.
11. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Er is geen aanleiding om het college te veroordelen in de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, zoals door eiseres is verzocht. Niet is aannemelijk gemaakt of gebleken dat prof. Dr. [naam 2] beroepsmatig rechtsbijstandverlener is.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de in het bestreden besluit opgenomen voorwaarden voor het gebruik van de gronden voor het parkeren en laten parkeren;
  • verklaart het gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin is geweigerd om een inhoudelijk besluit te nemen op de bezwaren van eiseres tegen de lasten onder 1 en 2;
  • bepaalt dat het college binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een inhoudelijk besluit op die bezwaren moet nemen.
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 24 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1356.