ECLI:NL:RBDHA:2024:10054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
C/09/667463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot afgifte van kinderen in kort geding

Op 11 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag in een kort geding uitspraak gedaan over de vordering van de man om de vrouw te verplichten de kinderen aan hem af te geven. De man en de vrouw zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure, waarbij de rechtbank op 31 mei 2024 voorlopige voorzieningen heeft getroffen. De minderjarige kinderen zijn toevertrouwd aan de man, maar de vrouw heeft de kinderen tot op heden niet aan hem afgegeven. De vrouw heeft op 5 juni 2024 een procedure tot wijziging van de voorlopige voorzieningen aanhangig gemaakt, met een zitting gepland op 23 juli 2024. De man vordert dat de vrouw de beschikking van 31 mei 2024 nakomt en de kinderen binnen twee dagen na dit vonnis aan hem afgeeft, met dreiging van lijfsdwang of een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het gevorderde niet voor toewijzing in aanmerking komt. Er zijn nieuwe feiten aan het licht gekomen die de eerdere beslissing over de toevertrouwing van de kinderen in twijfel trekken. De vrouw verblijft met code rood in een vrouwenopvang en er zijn zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de man, zoals blijkt uit een rapportage van Fier! De voorzieningenrechter concludeert dat de eerdere overweging dat de kinderen niet onveilig zijn bij de man niet langer kan worden gehandhaafd. Gezien de nieuwe omstandigheden en de aanhangige procedure tot wijziging van de voorlopige voorzieningen, wijst de voorzieningenrechter de vordering van de man af.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/667463 / KG ZA 24-505
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van11 juni 2024
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.G. Groen te 's-Gravenhage,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
gedaagde,
advocaat mr. P. Celikkal te ’s-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de man’ en ‘de vrouw’.
Aanwezig is mr. A.M. Brakel, voorzieningenrechter,
bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen griffier.
Tevens zijn aanwezig
eiser, vergezeld van zijn advocaat en gedaagde, vergezeld van mr. drs. P.R.L.V.M. Kruik en bijgestaan door Z. Agourram, tolk in de Marokkaanse taal.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Vaststaat dat partijen in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. In dat kader heeft deze rechtbank bij beschikking van 31 mei 2024 voorlopige voorzieningen getroffen. Daarbij zijn de minderjarige kinderen van partijen:
-[kind 1] , geboren op [geboortedag 1] 2015 te [geboorteplaats 1] , Marokko, en
- [kind 2] , geboren op [geboortedag 2] 2017 te [geboorteplaats 2] , Marokko,
toevertrouwd aan de man en is een zorgregeling bepaald waarbij de kinderen voorlopig bij de vrouw zijn overeenkomstig een regeling vast te stellen in overleg met Perspectief. Tot op heden heeft de vrouw de kinderen niet aan de man afgegeven. De vrouw heeft op 5 juni 2024 een procedure tot wijziging van de voorlopige voorzieningen aanhangig gemaakt. In die procedure is inmiddels zitting bepaald op 23 juli 2024.
1.2.
Tussen partijen is in geschil of de vrouw de kinderen moet afgeven aan de man.
1.3.
De man vordert in deze procedure, zakelijk weergegeven, dat de vrouw de beschikking van 31 mei 2024 nakomt en de kinderen binnen twee dagen na dit vonnis aan de man afgeeft, indien nodig op straffe van lijfsdwang, subsidiair op straffe van verbeurte van een dwangsom. De vrouw voert verweer tegen het gevorderde.
1.4.
Het gevorderde komt niet voor toewijzing in aanmerking. Daartoe is het volgende redengevend.
1.5.
Uitgangspunt is dat rechterlijke uitspraken nagekomen worden. Dit kan echter anders zijn indien nadien feiten zijn voorgevallen of bekend geworden die maken dat de eerdere beslissing, in dit geval over de toevertrouwing van de kinderen en de zorgregeling niet (meer) in het belang van de kinderen moet worden geacht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van nieuwe feiten, althans feiten die niet bekend waren aan de rechter die de uitspraak heeft gedaan, op basis waarvan onverkorte nakoming van de eerdere beschikking niet van de vrouw gevergd kan worden. Het gaat dan in het bijzonder om de volgende nieuwe feiten en omstandigheden.
1.6.
Vast staat dat de vrouw met code rood in een vrouwenopvang verblijft. Ook staat vast dat de kinderen naar school gaan. Zij staan sinds 27 mei 2024 ingeschreven bij een basisschool, en gaan vanuit de opvang naar school. Uit de door de vrouw overgelegde rapportage van Fier! van 3 juni 2024 blijkt dat er grote zorgen zijn over de veiligheid van de kinderen bij de man en dat er door Fier! een nieuwe zorgmelding bij Veilig Thuis is gedaan. Vanuit Fier! wordt geadviseerd om de kinderen aan te melden voor trauma screening. Dit advies is gegeven op basis van gesprekken van de hulpverleners met de kinderen en vragenlijsten die door de hulpverleners met de kinderen zijn doorgenomen, en dus niet op basis van informatie van de vrouw alleen. Daarbij zijn veel klachten bij de kinderen naar voren gekomen en hebben de kinderen verteld over hun thuissituatie. Volgens de kinderen was sprake van mishandeling in de gezinssituatie, waarbij de man zowel de vrouw als de poes sloeg.
1.7.
In het licht van het voorgaande kan de overweging uit de beschikking van 31 mei 2024 ‘dat niet is gebleken dat de kinderen onveilig zijn bij de man’ niet langer onverkort gehandhaafd worden. Nu deze overweging dragend is voor de uitspraak waarvan de man nakoming vordert, terwijl de vrouw een procedure tot wijziging van de voorlopige voorzieningen aanhangig gemaakt die op 23 juli 2024 wordt behandeld, ziet de voorzieningenrechter nu geen ruimte om de gevorderde ordemaatregel te treffen.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst het gevorderde af.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. I.M. Talstra - Touwen mr. A.M. Brakel