ECLI:NL:RBDHA:2024:10043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
SGR 23/2956
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor medische kosten in verband met chronisch vermoeidheidssyndroom

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor medische kosten. Eiser, die bekend is met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) en een autismespectrumstoornis (ASS), had op 16 september 2022 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten van behandeling door het CVS-centrum, het Centrum voor Functionele Geneeskunde (CFG), Thaise massage en verschillende supplementen. Het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten medisch noodzakelijk zijn.

De rechtbank heeft op 7 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om te onderbouwen dat de kosten noodzakelijk zijn. Eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat de kosten voor de behandeling in het CVS-centrum, Thaise massage en supplementen medisch noodzakelijk zijn. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag door het college terecht is, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van noodzakelijke kosten in de zin van de Pw.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon en is openbaar uitgesproken op 18 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2956

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H.S. Huisman),
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, het college
(gemachtigde: A.M. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor medische kosten.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 19 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 april 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2.
2.1.
Eiser ontvangt een bijstandsuitkering. Eiser is bekend met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) en een autismespectrumstoornis (ASS). Naar aanleiding van een schikking in een viertal beroepsprocedures bij de rechtbank heeft eiser op 16 september 2022 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand vanaf 1 januari 2022 voor de kosten van behandeling door het CVS-centrum en in het Centrum voor Functionele Geneeskunde (CFG), de kosten van Thaise massage en de kosten van verschillende supplementen. Met het primaire besluit heeft het college deze aanvraag afgewezen.
2.2.
Met het bestreden besluit heeft het college de afwijzing, onder gedeeltelijke wijziging van de grondslag, gehandhaafd. Volgens het college zijn de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd niet noodzakelijk in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Pw. Wat betreft de behandeling in het CVS-centrum ontbreekt volgens het college een onderbouwing van de noodzaak van het gebruik van deze vorm van behandeling en medicatie. De effectiviteit hiervan is vooralsnog gebaseerd op een aanname die niet aan de hand van wetenschappelijke criteria is getoetst. Het college stelt zich op het standpunt dat het rapport van Oreon van 21 mei 2021 nog steeds representatief is. Hierin wordt beschreven dat het opgestelde behandelplan van het CVS-centrum vaag in methodiek, duur van de behandeling en de doelstelling is. Er is geen duidelijke evaluatie van (blijvende) verbetering inzichtelijk gemaakt. De medicatie die aan eiser is voorgeschreven zijn middelen die niet regulier worden toegepast. Er is geen duidelijke onderbouwing anders dan dat het in de praktijk mogelijk een (suggestieve) verbetering geeft. Wat betreft de Thaise massage, de supplementen en de bijeenkomsten in het CFG ontbreekt een onderbouwing dat deze een verbetering van de fysieke en geestelijke conditie van eiser bewerkstelligen. Volgens het college zijn er geen dringende redenen om alsnog bijstand te verstrekken. Er is ook geen aanleiding om de bijstand af te stemmen.
Wat vindt eiser?
3. Eiser betoogt dat het college ten onrechte geen medisch onderzoek heeft gedaan. Onder verwijzing naar het journaal van het CVS-centrum over de periode van 18 mei 2021 tot 11 april 2023 en de brieven van H. Pekelharing, arts bij het CVS-centrum, van 9 mei 2022 en van 13 mei 2023 stelt eiser zich op het standpunt dat de behandeling leidt tot een verbetering van zijn klachten. In het journaal staat welke middelen eiser inneemt en hoe eiser zich op verschillende data voelt. In de brief van 9 mei 2022 staat dat de knijpkracht van eiser is verbeterd en in de brief van 13 mei 2023 staat dat eiser een inspanningscapaciteit heeft van een man die ouder is dan 80 jaar, terwijl hij pas 56 jaar is, dat sprake is van een beperkte fysieke verbetering en dat eiser zich minder moe voelt. Eiser voert verder aan dat de Intergemeentelijke Sociale Dienst De Rijnstreek in het verleden wel tot vergoeding van de kosten van het CFG is overgegaan. Dat CVS een lastig te duiden ziektebeeld is, mag niet in eisers nadeel worden uitgelegd. Tot slot had het college in de situatie aanleiding moeten zien om de bijstand af te stemmen.
Wat is het beoordelingskader?
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat oordeelt de rechtbank?
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand vraagt zich voordoen. Partijen verschillen van mening of de gevraagde kosten noodzakelijk zijn.
5.1.
Het is aan eiser om te onderbouwen dat sprake is van noodzakelijke kosten die uit bijzondere omstandigheden voortvloeien. Eiser is hier niet in geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.2.
Niet valt uit te sluiten dat eiser enig positief effect ervaart van de behandeling van het CVS-centrum en van de supplementen. Dit betekent op zichzelf nog niet dat de kosten ook (medisch) noodzakelijk zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Pw. Dat sprake is van medisch noodzakelijke kosten, wordt in de stukken van eiser niet bevestigd. Stukken ter onderbouwing van het standpunt dat de Thaise massage en de behandeling in het CFG medisch noodzakelijk zijn, ontbreken in het geheel.
5.3.
De door eiser overgelegde stukken geven verder geen aanleiding voor de conclusie dat het Oreon-rapport niet meer actueel is en dat het college nieuw medisch onderzoek had moeten uitvoeren om de aanvraag te beoordelen.
5.4.
Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van medisch noodzakelijke kosten, voldoet de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand niet aan de vereisten voor inwilliging daarvan. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand daarom terecht afgewezen. Dat de ISD De Rijnstreek in 2008 en 2009 wel een bijdrage in de kosten van de behandeling bij het CFG heeft verstrekt, leidt niet tot een ander oordeel omdat dit een bijdrage betrof die verband hield met de re-integratie van eiser naar werk. De hier aan de orde zijn aanvraag ziet niet op een dergelijke bijdrage.
5.5.
Omdat geen sprake is van noodzakelijke kosten, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het college de bijstand van eiser op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pw had moeten afstemmen. Overigens is ook niet gebleken van zeer bijzondere omstandigheden die daartoe zouden moeten noodzaken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat afwijzing van de aanvraag van eiser in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 18
1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
(…)
Artikel 35
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
(…)