ECLI:NL:RBDHA:2024:10042

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
23_3750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot WAO-uitkering en arbeidskorting

Op 27 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak van de inspecteur van 24 mei 2023, waarin bezwaar werd gemaakt tegen de voor het jaar 2020 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente. De rechtbank heeft op 13 juni 2024 een zitting gehouden waar eiser aanwezig was, terwijl de inspecteur werd vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2].

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2020 een WAO-uitkering van € 21.629 heeft ontvangen en aangifte heeft gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.488, waarbij de WAO-uitkering als inkomsten uit tegenwoordige arbeid werd verantwoord. Bij het opleggen van een voorlopige aanslag op 22 oktober 2021 is de aangifte gevolgd zonder inhoudelijke beoordeling, wat resulteerde in een terugbetaling van belasting van € 3.731 door toepassing van de arbeidskorting. Echter, bij de definitieve aanslag van 18 november 2022 is de aangifte inhoudelijk beoordeeld en is vastgesteld dat de WAO-uitkering geen inkomen uit tegenwoordige arbeid is, waardoor de arbeidskorting niet van toepassing is.

De rechtbank heeft overwogen dat op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 de arbeidskorting alleen geldt voor belastingplichtigen die arbeidsinkomen genieten. Aangezien eiser al sinds 1986 arbeidsongeschikt is, heeft hij geen recht op arbeidskorting. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/3750
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 24 mei 2023 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2020 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2024.
Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [naam 1] en [naam 2].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft in 2020 een WAO-uitkering van € 21.629 ontvangen. Voor dat jaar deed hij aangifte IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.488. Daarbij heeft hij de WAO-uitkering verantwoord als inkomsten uit tegenwoordige arbeid.
2. Bij het opleggen van een voorlopige aanslag IB/PVV, op 22 oktober 2021, is de aangifte gevolgd zonder dat zij inhoudelijk is beoordeeld. Daarbij is de arbeidskorting toegepast. Door de toepassing van de arbeidskorting ontving eiser een terugbetaling van belasting van € 3.731.
3. Bij het opleggen van de definitieve aanslag is de aangifte wel inhoudelijk beoordeeld. Toen is geconstateerd dat het inkomen van eiser bestond uit een WAO-uitkering. Dat is inkomen uit vroegere arbeid, waarvoor volgens verweerder de arbeidskorting niet geldt. De teruggave op de voorlopige aanslag van oktober 2021 is toen teruggedraaid door het opleggen van de aanslag van 18 november 2022. Op grond van die aanslag is eiser € 3.599 aan belasting verschuldigd en € 215 aan belastingrente.
4. In geschil is of bij het opleggen van de aanslag van 18 november 2022 terecht de arbeidskorting niet is toegepast.
5. Op grond van artikel 8.11 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) geldt de arbeidskorting voor de belastingplichtige die arbeidsinkomen geniet. Op grond van artikel 8.1, eerste lid, van de Wet IB 2001 is arbeidsinkomen - voor zover hier van belang - het gezamenlijke bedrag van wat door de belastingplichtige met tegenwoordige arbeid is genoten. Een WAO-uitkering is geen inkomen uit tegenwoordige arbeid.
6. Dat laatste volgt uit het tweede lid van artikel 8.1 van de Wet IB 2001. Op grond van deze bepaling geldt een WAO-uitkering alleen als inkomen uit tegenwoordige arbeid bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek, dat wil zeggen als de periode van arbeidsongeschiktheid niet langer duurt dan 2 jaren (104 weken). Die uitzondering is niet van toepassing. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij al sinds 1986 arbeidsongeschikt is. Hij heeft ook in de jaren 2016, 2017 en 2018 een WAO-uitkering genoten. De WAO-uitkering geldt daarmee niet als inkomsten uit tegenwoordige arbeid, zodat geen aanspraak op arbeidskorting ontstaat.
7. Wat eiser heeft aangevoerd over de marine, een bijeenkomst op het Malieveld en de archiefdienst in Parijs heeft geen betrekking op de manier waarop zijn inkomen over 2020 moet worden belast. Daar kan de rechtbank om die reden geen uitspraak over doen.
8. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn door eiser geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is de rechtbank niet gebleken.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 niet te hoog vastgesteld. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Pelinck, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).