ECLI:NL:RBDHA:2024:10042
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot WAO-uitkering en arbeidskorting
Op 27 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak van de inspecteur van 24 mei 2023, waarin bezwaar werd gemaakt tegen de voor het jaar 2020 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente. De rechtbank heeft op 13 juni 2024 een zitting gehouden waar eiser aanwezig was, terwijl de inspecteur werd vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2].
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2020 een WAO-uitkering van € 21.629 heeft ontvangen en aangifte heeft gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.488, waarbij de WAO-uitkering als inkomsten uit tegenwoordige arbeid werd verantwoord. Bij het opleggen van een voorlopige aanslag op 22 oktober 2021 is de aangifte gevolgd zonder inhoudelijke beoordeling, wat resulteerde in een terugbetaling van belasting van € 3.731 door toepassing van de arbeidskorting. Echter, bij de definitieve aanslag van 18 november 2022 is de aangifte inhoudelijk beoordeeld en is vastgesteld dat de WAO-uitkering geen inkomen uit tegenwoordige arbeid is, waardoor de arbeidskorting niet van toepassing is.
De rechtbank heeft overwogen dat op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 de arbeidskorting alleen geldt voor belastingplichtigen die arbeidsinkomen genieten. Aangezien eiser al sinds 1986 arbeidsongeschikt is, heeft hij geen recht op arbeidskorting. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.