In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 13 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat de Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 18 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig was.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser had aangevoerd dat hij niet was gehoord en dat zijn bezwaren tegen de overdracht niet kenbaar konden worden gemaakt. De rechtbank oordeelt echter dat eiser op de hoogte was van de data van de aanmeldgehoren en dat hij zonder opgaaf van redenen niet is verschenen. Hierdoor was de Staatssecretaris niet verplicht om eiser opnieuw uit te nodigen. De rechtbank wijst ook op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waaruit blijkt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt, en dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Duitsland.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de gemachtigde van eiser niet alle stukken schriftelijk heeft ontvangen, maar oordeelt dat dit gebrek geen invloed heeft gehad op de uitkomst van de zaak. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 875,-. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten van eiser.