In deze zaak heeft verzoeker, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 25 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 25 november 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 12 april 2024 de asielaanvraag van verzoeker ingewilligd. Na deze beslissing heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar de staatssecretaris heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris aan verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Hierdoor is het verzoek om vergoeding van de proceskosten kennelijk gegrond.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt, welke kosten zijn vastgesteld op € 437,50. Dit bedrag is berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij 1 punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 875,- is vastgesteld met een wegingsfactor van 0,5, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.