Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] ,
van Afghaanse nationaliteit,
van Afghaanse nationaliteit,
[naam]
van Afghaanse nationaliteit,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenveroordeling in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. De verzoekster, van Afghaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Deze aanvraag werd op 11 juni 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Hiertegen heeft de verzoekster op 7 juli 2022 bezwaar gemaakt. Na een periode van inactiviteit van de Staatssecretaris, heeft de verzoekster op 31 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op 25 mei 2023 verklaarde de Staatssecretaris het bezwaar ongegrond, waarna de verzoekster op 6 juni 2023 het beroep introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overwoog dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de Staatssecretaris tegemoet was gekomen aan het beroep van de verzoekster, werd het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan door mr. P.H.M. Tapper-Wessels, rechter, en is op 10 juli 2023 verzonden aan de betrokken partijen. De verzoekster is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen indien zij het niet eens is met de uitspraak.