ECLI:NL:RBDHA:2023:9958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
23-3985
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor woningbouw op bestaand bedrijfsgebouw

Op 10 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken SGR 23/3985 en SGR 23/4301. Verzoekers hebben een voorlopige voorziening gevraagd tegen de omgevingsvergunning die op 17 oktober 2022 door het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar is verleend voor het bouwen van een woning op een bestaand bedrijfsgebouw. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers een spoedeisend belang hebben, maar heeft het verzoek afgewezen. Verzoekers betogen dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden, omdat het bouwplan niet voldoet aan de regels van de beheersverordening en niet als een kruimelgeval kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat het college de vergunning op basis van de kruimelgevallenregeling heeft kunnen verlenen, omdat het bouwplan kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk. De voorzieningenrechter heeft ook de bezonning en privacy van de verzoekers beoordeeld en geconcludeerd dat het bouwplan geen onaanvaardbare schaduwhinder of afname van privacy met zich meebrengt. De verzoeken om voorlopige voorziening zijn afgewezen, waardoor de omgevingsvergunning gebruikt mag worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/3985 en SGR 23/4301

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2023 in de zaken tussen

1.
[verzoeker, sub 1], te [woonplaats], verzoeker 1
2.
[verzoeker, sub 2] en [verzoeker 2], te [woonplaats], verzoekers 2
Hierna ook gezamenlijk te noemen: verzoekers
en

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, het college

(gemachtigde: mr. J.F. Klein).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], te [woonplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de door het college op 17 oktober 2022 aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op het bestaande bedrijfsgebouw aan de [adres] [nummer] te [plaats].
Met het bestreden besluit van 3 mei 2023 op de bezwaren van verzoekers is het college bij dit besluit gebleven. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld [1] .
Op 16 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om de bouw bij wijze van ordemaatregel stil te leggen afgewezen.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van het college en vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghouder is eigenaar van het bedrijfsgebouw op de [adres] [nummer] in [plaats], waar zijn aannemersbedrijf is gevestigd. Vergunninghouder wil een woning van één bouwlaag bouwen op zijn bedrijfsgebouw om daar te gaan wonen. Op 4 maart 2022 heeft vergunninghouder voor dit bouwplan een omgevingsvergunning aangevraagd.
2.1.
De commissie voor Welstand en Cultureel Erfgoed (commissie WCE) heeft op 8 juni 2022 het bouwplan beoordeeld en geconcludeerd dat het uiterlijk en de plaatsing van de woning in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria opgenomen in het Handboek Welstand & Beeldkwaliteit Wassenaar.
2.2.
Op 8 juni 2022 heeft de stedenbouwkundig adviseur het bouwplan akkoord bevonden onder de voorwaarde dat de opbouw aan de voorzijde ([adres]) ook over de volle breedte moet terugvallen en dat het plan moet worden aangepast.
2.3.
Op 19 augustus 2022 zijn gewijzigde tekeningen aangeleverd waarin de opmerkingen van de commissie WCE en de stedenbouwkundig adviseur zijn verwerkt. De stedenbouwkundig adviseur heeft het plan opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de afdeling stedenbouw positief over de aanvraag omgevingsvergunning adviseert. Op 5 september 2022 heeft de commissie WCE het bouwplan opnieuw beoordeeld en akkoord bevonden.
2.4.
Het college heeft vervolgens in het primaire besluit van 17 oktober 2022 de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk” en “het handelen in strijd met de regels van een beheersverordening” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Met het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit, onder verwijzing naar het advies van de Commissie Bezwaarschriften van 22 februari 2023, in stand gelaten en de motivering aangevuld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij hun verzoek om een voorlopige voorziening. Vergunninghouder heeft ter zitting immers verklaard dat hij de bouwwerkzaamheden zo spoedig mogelijk wil hervatten.
Verzoeksgronden
5. Verzoekers betogen dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Het bouwplan voldoet volgens verzoekers niet aan de regels in de beheersverordening. Bovendien is volgens verzoekers geen sprake van een kruimelgeval waarmee van de beheersverordening kan worden afgeweken. Daarnaast past het bouwplan niet in de omgeving, omdat het geen kapverdieping heeft. Verder heeft het college onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de omwonenden. Het bouwplan leidt volgens verzoekers namelijk tot een ernstige aantasting van hun privacy. Verzoekers vrezen verder een toename van de schaduwwerking en stellen dat de periode van oktober tot februari in het bezonningsonderzoek ten onrechte niet is onderzocht.
Kruimelgevallenregeling
6. Ter plaatse geldt de beheersverordening “Centrum”. De gronden waarop het bouwplan is voorzien hebben de enkelbestemming “Bedrijfsdoeleinden”.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de regels van de beheersverordening zijn de op de plankaart voor “Bedrijfsdoeleinden” aangewezen gronden bestemd voor bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 van de als bijlage bij deze voorschriften opgenomen staat van bedrijven, alsmede voor bijbehorende erven, terreinen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de functie en voor wonen uitsluitend voor zover het de verdiepingen betreft, behoudens entrees.
6.1.
Niet in geschil is dat het bouwplan niet voldoet aan artikel 10, tweede lid, van de regels van de beheersverordening, omdat de ter plaatse geldende maximale goot- en nokhoogte van 6 meter worden overschreden. De goot- en nokhoogte van het bouwplan bedragen blijkens de bouwtekeningen ruim 8,5 meter.
6.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat het college een omgevingsvergunning kan verlenen voor een bouwplan dat niet voldoet aan de beheersverordening als het gaat om een bouwplan dat is opgenomen in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dit is de zogenoemde kruimelgevallenregeling. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan het bouwplan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk, zoals genoemd in artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II van het Bor. Anders dan verzoeker 1 betoogt, wordt onder bijbehorend bouwwerk op grond van artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor ook verstaan de uitbreiding van een hoofdgebouw. Daarvan is in dit geval sprake aangezien het bestaande bedrijfsgebouw wordt uitgebreid met een extra woonlaag. In het bedrijfsgebouw mag volgens de beheersverordening op de verdiepingen worden gewoond. Daarmee is de uitbreiding van het bedrijfsgebouw gerelateerd aan het planologisch toegestane gebruik.
6.3.
Dat het bouwplan niet voldoet aan het “Beleid Kruimelgevallen gemeente Wassenaar 2015” (de beleidsregels) betekent niet dat college de kruimelgevallenregeling niet kon toepassen. Zoals volgt uit de uitspraak van 20 september 2022 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank zijn de beleidsregels een aanvulling op de wettelijke kruimelgevallenregeling. Dat een bouwplan niet voldoet aan de beleidsregels betekent niet dat géén omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van de wettelijke kruimelgevallenregeling. Als het college alleen de in de beleidsregels genoemde gevallen zou willen vergunnen had immers een formulering als “Een omgevingsvergunning (…) wordt uitsluitend verleend voor: (…)” in de rede gelegen. Nu de beleidsregels niet voorschrijven dat een omgevingsvergunning wordt geweigerd in gevallen die niet in de beleidsregels omschreven staan, is van strijd met de beleidsregels geen sprake.
Stedenbouwkundige aanvaardbaarheid
7. De voorzieningenrechter ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen omdat het bouwplan stedenbouwkundig niet passend zou zijn. Dat het bouwplan er volgens verzoekers anders uitziet dan de woningen in de omgeving betekent op zichzelf niet dat dit vanuit stedenbouwkundig perspectief niet aanvaardbaar is. De stedenbouwkundig adviseur heeft positief geadviseerd over het aangepaste bouwplan. Volgens hem komt met de aangepaste set tekeningen de aanvraag tegemoet aan de gestelde voorwaarden ten aanzien van het eerdere advies van 8 juni 2022. Verder heeft de Commissie WCE op 5 september 2022 positief geadviseerd over het aangepaste bouwplan. Het bouwplan komt volgens de commissie voldoende tegemoet aan de gebiedsgerichte criteria en de algemene uitgangspunten voor welstandstoetsing. Verzoekers hebben geen tegenadvies van een deskundig te achten persoon of instantie in het geding gebracht, zodat de voorzieningenrechter geen reden heeft om te twijfelen aan deze adviezen. Dat de adviseurs partijdig zouden zijn omdat zij werken voor de gemeente, volgt de voorzieningenrechter ook niet.
Bezonning/schaduwhinder
8. Het bureau Bezonningsingenieurs.nl heeft een bezonningsstudie opgesteld. In het rapport van 6 oktober 2022 en de nadere onderbouwing van 22 december 2022 staat dat in deze studie de invloed van het bouwplan op de omliggende bebouwing visueel inzichtelijk is gemaakt. De bezonningsstudie is uitgevoerd over de periode van 19 februari tot en met
21 oktober op basis van de in de jurisprudentie geaccepteerde zogeheten lichte TNO-norm. Deze norm gaat uit van een minimale bezonningsduur van twee uur per dag in de periode
19 februari tot en met 21 oktober.
8.1.
De voorzieningenrechter volgt verzoeker 1 niet in zijn betoog dat de bezonningstudie niet volledig is, omdat de wintermaanden niet zijn onderzocht. In het algemeen wordt in bezonningsstudies de periode van oktober tot februari niet onderzocht omdat het aantal mogelijke zonuren dan dermate klein is dat nooit kan worden voldaan aan de landelijk erkende TNO-bezonningsnorm. Zoals in de bezonningsstudie staat, bedraagt de gemiddelde zonneschijnduur (in De Bilt) in die periode immers slechts circa 2 uur per dag.
8.2.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat het college in redelijkheid heeft kunnen vinden dat het bouwplan niet leidt tot onevenredige schaduwhinder bij de woningen van verzoekers. In de bezonningsstudie staat dat het bouwplan in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober geen invloed heeft op de bezonning van verzoeker 1. Dat verzoeker 1 in de wintermaanden mogelijk enige schaduwhinder ondervindt van het bouwplan, heeft de het college niet onaanvaardbaar hoeven vinden. In de wintermaanden is er slechts een beperkt aantal zonnige dagen en zal verzoeker 1 dan ook niet veel last van het bouwplan ervaren, terwijl hij in de zonnige maanden geen enkele last heeft van schaduwhinder. In de bezonningsstudie staat verder dat het bouwplan geen invloed heeft op de meetpunten op
19 februari op de woning van verzoekers 2. In de resterende maanden is er ten hoogste 35 minuten afname van bezonning op de meetpunten. De afname van de bezonningsduur in de tuin van verzoekers 2 is volgens de bezonningsstudie maximaal 4%. Het college heeft deze afname van bezonning bij verzoekers 2 beperkt mogen vinden en heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een onaanvaardbare afname van bezonning.
Privacy
9. De voorzieningenrechter overweegt ten slotte dat het bouwplan niet zal leiden tot een onevenredige afname van privacy bij verzoekers. Vooropgesteld wordt dat verzoekers wonen in een stedelijke omgeving, waar per definitie geen sprake kan zijn van een onbeperkt recht op privacy. In een stedelijke omgeving waar woningen op korte afstand van elkaar staan, zal altijd enige mate van inkijk bij de buren mogelijk zijn. Dat zal ook bij verzoekers het geval zijn als het bouwplan wordt gerealiseerd. Echter, de situatie waarbij het bouwplan zal leiden tot een zodanige vermindering van privacy dat het college geen vergunning had mogen verlenen, is niet aan de orde. Daarbij is van belang dat de woning van verzoeker 1 op een afstand van ruim 25 meter van het bouwplan ligt, dat hiertussen planten en struiken aanwezig zijn en dat alleen sprake is van een schuine zichtlijn richting de woning van verzoeker 1. Gelet hierop zal de inkijk vanuit het bouwplan in de woning van verzoeker 1 beperkt zijn. De woning van verzoekers 2 ligt op een kortere afstand van ruim 15 meter van het bouwplan. Het college heeft om die reden aan het besluit de voorwaarde verbonden dat: “Uit oogpunt van privacy en om inkijk in de naastgelegen percelen zoveel mogelijk tegen te gaan, dient de beglazing in de vensters ter hoogte van de verkeersruimte die op de bouwtekeningen behorende bij de omgevingsvergunning is aangegeven als overloop, te worden voorzien van matglas dan wel ondoorzichtige folie of een andere permanente oplossing.” Dit betekent dat vanaf de overloop geen zicht op het perceel van verzoekers 2 mogelijk zal zijn. Daarnaast zal vanuit de toekomstige slaapkamer - die het dichtst bij de woning van verzoekers 2 is voorzien - evenmin zicht mogelijk zijn, omdat daarin geen raam zal worden aangebracht. Daardoor is geen sprake meer van een rechte zichtlijn vanuit het bouwplan in de woning van verzoekers 2. Wel zal vanuit de woonkamer vanuit een schuine zichtlijn inkijk in de woning van verzoekers 2 mogelijk zijn. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekers 2 dat vervelend vinden, maar vindt de vermindering van privacy niet zodanig zijn dat geen sprake meer is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verwacht de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit in beroep stand zal houden. De voorzieningenrechter ziet ook in de overige gronden geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
11. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning gebruikt mag worden. Aangezien andere bezwaarmakers ook beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit, kan geen toepassing worden gegeven aan artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht.
12. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zaaknrs. SGR 23/4002 resp. SGR 23/3920