ECLI:NL:RBDHA:2023:9957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
NL23.12969
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van een minderjarige dochter van een statushouder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder optrad. Eiseres, een statushouder uit Spanje, had samen met haar minderjarige dochter een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris verklaarde deze aanvraag niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiseres al internationale bescherming had gekregen in Spanje. Eiseres betwistte deze beslissing, vooral met betrekking tot de situatie van haar dochter, die volgens haar geen internationale bescherming in Spanje geniet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dochter van eiseres geen zelfstandige asielaanvraag heeft ingediend, maar dat haar aanvraag afhankelijk is van die van haar moeder. De rechtbank oordeelde dat de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van de dochter niet terecht was, omdat er geen bewijs was dat Spanje daadwerkelijk internationale bescherming aan haar had verleend. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.674,-.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de asielaanvragen van minderjarigen en de noodzaak om de specifieke omstandigheden van hun situatie in acht te nemen. De rechtbank heeft de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van de dochter vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om opnieuw te beslissen over de aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12969

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], (mede namens haar minderjarige dochter
[minderjarige dochter]), eiseres
V-nummers: [V-nummers]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

ProcesverloopBij besluit van 21 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres en haar minderjarige dochter tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Ook is hierin bepaald dat eiseres en haar dochter zich onmiddellijk moeten begeven naar het grondgebied van Spanje.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen (NL23.12970).
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.12970, op 30 juni 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Ontvankelijkheid
1. Verweerder heeft op 23 mei 2023 bericht dat eiseres en haar dochter met onbekende bestemming (mob) zijn vertrokken en dat het hem niet is gebleken dat zij zich inmiddels weer hebben gemeld bij de IND, COA, AVIM of DT&V. Verweerder heeft daarbij een uitdraai uit het systeem overgelegd en de rechtbank verzocht te beoordelen of er momenteel (nog) sprake is van procesbelang.
2. De rechtbank heeft op 24 mei 2023 de gemachtigde van eiseres gevraagd hierop te reageren. Op 30 mei 2023 heeft de gemachtigde van eiseres de rechtbank bericht – onder verwijzing naar een e-mail van Vluchtelingenwerk – dat de mob-melding onterecht is, dat eiseres zich heeft gemeld bij Vluchtelingenwerk in het AZC Ter Apel om contact met hem op te nemen en dat zij nog in het AZC Ter Apel verblijft.
3. Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat eiseres nog in Nederland verblijf ten dat zij contact heeft met haar gemachtigde. Daarom heeft eiseres (nog) procesbelang en is het beroep ontvankelijk.
Inhoudelijk
4. Eiseres stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1987. Haar dochter [minderjarige dochter] , ook van Eritrese nationaliteit, is geboren op [geboortedatum] 2009.
5. Uit Eurodac is gebleken dat eiseres op 2 oktober 2017 in Spanje een verzoek om internationale bescherming ingediend en dat de Spaanse autoriteiten deze aanvraag hebben ingewilligd. Zoals eiseres ook zelf heeft verklaard hebben de Spaanse autoriteiten aan haar internationale bescherming verleend vanaf 3 augustus 2018. Eiseres heeft voorts verklaard dat haar Spaanse verblijfsvergunning, die zij ontleent aan haar beschermingsstatus, geldig is tot december 2023 en dat haar (minderjarige) dochter op 19 maart 2023 vanuit Ethiopië Spanje is ingereisd op basis van een inreisvisum. Eiseres en haar dochter zijn een week later vanuit Spanje (en via Luxemburg) naar Nederland gereisd, waar zij op 2 april 2023 een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend.
6. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres en haar dochter bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat Spanje reeds internationale bescherming heeft verleend aan eiseres. Voor de dochter van eiseres geldt daarbij volgens verweerder dat Spanje toestemming heeft gegeven om haar te laten overkomen naar Spanje en dat niet blijkt dat Spanje niet de intentie heeft om de dochter van eiseres ook internationale bescherming te verlenen of een hiervan afgeleide status, voor zover zij nog niet in het bezit is gesteld van een Spaanse verblijfsvergunning. Dit levert een sterke(re) band op met Spanje zodat van eiseres en haar dochter mag worden verwacht dat zij terugkeren naar Spanje, aldus verweerder. Volgens verweerder bestaat geen aanleiding om te concluderen dat ten aanzien van Spanje in algemene zin dan wel met betrekking tot eiseres niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij heeft verweerder het ongeloofwaardig geacht dat de ex-vriend van eiseres er op uit is om de dochter van eiseres iets aan te doen en voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres in voorkomende gevallen en bij te verwachten problemen de hulp en bescherming van de Spaanse autoriteiten kan inroepen voor zichzelf en haar dochter.
7. In de enige beroepsgrond stelt eiseres zich op het standpunt dat de asielaanvraag, voor zover die betrekking heeft op haar dochter, ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, omdat haar dochter in Spanje geen internationale bescherming geniet. Eiseres heeft daarbij verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de EU (het Hof) van 1 augustus 2022 [1] . Dat nergens uit blijkt dat de Spaanse autoriteiten aan de dochter van eiseres niet ook bescherming willen bieden, is niet relevant voor de vaststelling dat zij dat tot op heden niet gedaan hebben. Daarmee kan niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van de dochter van eiseres niet aan de orde zijn.
8. Verweerder betwist niet dat de Spaanse autoriteiten geen internationale bescherming hebben verleend aan de dochter van eiseres. Wel heeft verweerder ter zitting betoogd dat de situatie van de dochter van eiseres valt onder artikel 33, tweede lid, aanhef en onder e, van de Procedurerichtlijn. In genoemd artikellid is bepaald dat de lidstaten een verzoek om internationale bescherming als niet-ontvankelijk kunnen beschouwen wanneer een persoon die ten laste van de verzoeker komt, een verzoek indient nadat hij er overeenkomstig artikel 7, lid 2, mee heeft ingestemd dat zijn geval deel uitmaakt van een namens hem ingediend verzoek en geen met de situatie van de ten laste komende persoon verband houdende feiten een apart verzoek rechtvaardigen. Gelet hierop is de zaak van de dochter van eiseres terecht meegenomen in de zaak van eiseres en terecht afgewezen als niet-ontvankelijk, aldus verweerder.
9. Niet in geschil is dat eiseres in Spanje internationale bescherming geniet en dat dat een grond voor niet-ontvankelijkverklaring van de aanvraag kan vormen. Evenmin is in geschil dat aan de minderjarige dochter van eiseres vooralsnog geen internationale bescherming is verleend. Dit betekent dat verweerder wel de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk kon verklaren op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, maar niet voor zover de afwijzing betrekking heeft op de dochter van eiseres. Dat niet blijkt dat Spanje niet de intentie heeft om – overigens overeenkomstig zijn verplichtingen die volgen uit artikel 23, tweede lid van Richtlijn 2011/95/EU (Definitierichtlijn) – de dochter van eiseres ook internationale bescherming te verlenen of een hiervan afgeleide status, maakt dit niet anders. De intentie van Spanje om internationale bescherming te verlenen is niet bepalend, maar of daadwerkelijk internationale bescherming is verleend.
10. Verder heeft het Hof in het arrest van 1 augustus 2022 overwogen dat de niet-ontvankelijkverklaring bedoeld in artikel 33, tweede lid, onder a van de Procedurerichtlijn niet kan worden toegepast op een situatie die niet overeenstemt met de bewoordingen ervan. De rechtbank ziet wel een onderscheid tussen de nu voorliggende zaak en de zaak waarover het arrest van het Hof ging; in de zaak die aanleiding gaf tot het arrest sprake was van een zelfstandig asielverzoek van een minderjarige waar het in onderhavig geval gaat om een asielaanvraag van eiseres, die mede is ingediend namens haar minderjarige dochter. In deze zaak is dus van meet af aan duidelijk dat de dochter van eiseres geen zelfstandige aanspraak maakt op internationale bescherming, maar enkel vanwege de aanspraak daarop van eiseres. Dat gegeven zou erop kunnen wijzen dat inhoudelijke beoordeling van het asielverzoek onnodig is en de niet-ontvankelijkheid in het kielzog van de niet-ontvankelijkheid van eiseres kunnen rechtvaardigen. Gezien de overwegingen in het arrest, met name nummers 50-53, gaat de rechtbank er evenwel van uit dat aan de (on)zelfstandigheid van de aanvraag niet bepalend is. In de genoemde overwegingen overweegt het Hof immers dat de personele werkingssfeer van artikel 33, tweede lid, onder a, van de Procedurerichtlijn zich niet kan uitstrekken tot een persoon die om internationale bescherming verzoekt en zelf niet in aanmerking komt voor een dergelijke bescherming als bedoeld in die bepaling. Aldus kan de onderhavige asielaanvraag, voor zover die betrekking heeft op de dochter van eiseres, niet niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van artikel 33, tweede lid, onder a, van de Procedurerichtlijn. Deze bepaling kan ook niet op overeenkomstige wijze worden toegepast, zoals ook blijkt uit voornoemd arrest van het Hof.
11. De rechtbank volgt verder niet verweerders betoog dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat deze overeenkomt met de situatie bedoeld in artikel 33, tweede lid, onder e, van de Procedurerichtlijn. Artikel 33, tweede lid, aanhef en onder e, van de Procedurerichtlijn is niet als afwijzingsgrond geïmplementeerd in de nationale wetgeving. Immers, de wetgever heeft de gronden waarop volgens artikel 33 van de Procedurerichtlijn een asielaanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard in nationale wetgeving geïmplementeerd in artikel 30a, eerste lid, van de Vw 2000 [2] . Maar in artikel 30a van de Vw 2000 is de grond voor niet-ontvankelijkheid uit artikel 33, tweede lid, onder e, van de Procedurerichtlijn niet terug te vinden. Dit betekent dat de onderhavige asielaanvraag voor zover die betrekking heeft op de dochter van eiseres niet op deze grond niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
12. Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit niet in stand blijven wegens strijd met artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de zaak finaal te beslechten. Niet in geschil is immers dat de asielaanvraag van eiseres zelf terecht niet-ontvankelijk is bevonden omdat zij bescherming geniet in Spanje. Tegelijkertijd staat geenszins vast dat de asielaanvraag, voor zover het de dochter van eiseres betreft, na deze uitspraak wel inhoudelijk beoordeeld moet worden en als dat zo is, wat dan de uitkomst zou moeten zijn. De rechtbank zal daarom verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
13. Omdat het beroep gegrond is, bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 837,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van
H.J. Renders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 6 juli 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2022:603
2.TK 2014-2015, 34088, nr. 3, p.48