ECLI:NL:RBDHA:2023:9931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
C/09/597801 / FA RK 20-5531
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgverdeling en opvoedingstaken na procedure met raadsonderzoek

In deze beschikking heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2023 een zorgverdeling vastgesteld na een uitgebreide procedure met raadsonderzoek. De zaak betreft een verzoek van de vrouw, die de zorgregeling voor hun minderjarige dochter [voornaam minderjarige01] wenst te wijzigen. De rechtbank heeft de eerdere zorgregeling, zoals vastgesteld in de beschikking van 17 juni 2022, herbevestigd en een dwangsom opgelegd voor beide ouders bij niet-nakoming van de regeling. De vrouw heeft bezorgdheid geuit over de veiligheid van [voornaam minderjarige01] bij de man, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat contact met de man schadelijk zou zijn voor het kind. De rechtbank heeft de zorgregeling als volgt vastgesteld: [voornaam minderjarige01] verblijft eenmaal in de twee weken bij de man van zaterdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur, met een opbouw van contactmomenten. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg tijdens vakanties en feestdagen. De rechtbank heeft ook een dwangsom van € 500,- per keer opgelegd voor beide ouders bij niet-nakoming van de zorgregeling, met een maximum van € 25.000,-. Het verzoek van de vrouw om een kindbehartiger aan te stellen is afgewezen, omdat de rechtbank van mening is dat beide ouders de verantwoordelijkheid voor de zorgregeling moeten nemen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de zorgregeling op korte termijn kan worden hervat.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 20-5531
Zaaknummer: C/09/597801
Datum beschikking: 28 juni 2023

Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken

Beschikking op het op 14 augustus 2020 ingekomen verzoek van:

[naam01] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats01] ,
advocaat: mr. C. Ekholm te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam02] ,

de man,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. G.F. van den Ende te Rotterdam.

Procedure

Bij beschikking van 17 juni 2022 van deze rechtbank is de beslissing op het verzoek tot wijziging van de zorgregeling en het verzoek ten aanzien van de hulpverlening aangehouden in afwachting van het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming te [plaats01] (hierna: de Raad).
Met wijziging van de eerdere zorgregeling zoals die geldt op de voet van de beschikking van deze rechtbank van [beschikkingsdatum01] 2020 en de beschikking van het gerechtshof [plaats02] van [beschikkingsdatum02] 2021 is in de beschikking van 17 juni 2022 als voorlopige zorgregeling bepaald dat:
[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2012 te [geboorteplaats01] ( [voornaam minderjarige01] ) bij de man verblijft: eenmaal in de twee weken een weekend van zaterdag 10:00 uur tot zondag tussen 18.00 uur en 19:00 uur (na het avondeten), waarbij de man [voornaam minderjarige01] op zaterdagochtend om 10.00 uur bij de vrouw ophaalt en ervoor zorgdraagt dat [voornaam minderjarige01] op zondag tussen 18:00 uur en 19:00 uur bij de vrouw is;
een vakantie- en feestdagenregeling geldt, waarbij
- [voornaam minderjarige01] in de meivakantie bij de vrouw en in de voorjaars- en herfstvakantie bij de man verblijft;
- [voornaam minderjarige01] in de zomervakantie van 2022 de eerste week bij de man, de tweede en derde week bij de vrouw, de vierde en vijfde week bij de man en de zesde week bij de vrouw verblijft, waarbij de man [voornaam minderjarige01] op zaterdag om 10:00 uur ophaalt en aan het einde van het verblijf op zaterdag om 10:00 uur terugbrengt;
- [voornaam minderjarige01] in de zomervakanties van 2023 en verder de helft van die zomervakanties bij de man verblijft, een en ander in onderling overleg te bepalen, waarbij geldt dat – indien de ouders hierover niet tot overeenstemming kunnen komen – de man de eerste keuze heeft in de even jaren en de vrouw in de oneven jaren en de ouder die de eerste keuze heeft deze uiterlijk op 31 december in het voorafgaande jaar aan de andere ouder kenbaar maakt;
- [voornaam minderjarige01] de helft van de feestdagen bij de man verblijft, een en ander in onderling overleg te bepalen, waarbij geldt dat – indien de ouders hierover niet tot overeenstemming kunnen komen – de man de eerste keuze heeft in de even jaren en de vrouw in de oneven jaren en de ouder die de eerste keuze heeft deze uiterlijk op 31 december in het voorafgaande jaar aan de andere ouder kenbaar maakt;
- [voornaam minderjarige01] jaarlijks op [datum01] (de verjaardag van de man) en in de even jaren op [geboortedatum01] (haar verjaardag) bij de man verblijft.
Tevens is bepaald dat de man en de vrouw een dwangsom verbeuren van € 250,-, voor iedere keer dat zij aan deze zorg-, vakantie- en feestdagenregeling geen uitvoering geven, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 5.000, -.
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • de brief van 1 december 2022 van de Raad, houdende de klachtbeslissing van
  • het F9-formulier van 5 december 2022 van de zijde van de vrouw;
  • het rapport van de Raad van 2 maart 2023, kenmerk [kenmerk01] ;
  • het F9-formulier van 31 maart 2023 van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 5 april 2023 van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 23 mei 2023 van de zijde van de vrouw met bijlagen en met wijziging van haar verzoek;
  • het F9-formulier van 24 mei 2023 van de zijde van de vrouw met bijlagen;
Op 31 mei 2023 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet.
Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de man in persoon;
  • [naam03] namens de Raad.
De vrouw heeft op de zitting een brief van de minderjarige van [voornaam minderjarige01] van 19 mei 2023 overgelegd. Deze brief heeft zij opgesteld met behulp van de stichting Kinder & Jongeren Rechtswinkel [plaats03] .

De nog voorliggende verzoeken

Bij brief van 23 mei 2023 heeft de vrouw haar verzoeken, voor zover daarop nog niet is beslist, gewijzigd.
Aan de orde zijn nu nog de volgende verzoeken:
verzoeken van de vrouw:
  • naar de rechtbank begrijpt: de zorgregeling zoals die geldt op grond van de beschikking van deze rechtbank van [beschikkingsdatum01] 2020 en de beschikking van het gerechtshof [plaats02] van [beschikkingsdatum02] 2021 te schorsen totdat de zorgregeling tussen de man en [voornaam minderjarige01] veilig kan plaatsvinden, waarbij het verbeuren van dwangsommen voor het niet nakomen van de zorgregeling wordt opgeheven;
  • de vrouw toestemming te verlenen, die de toestemming van de man vervangt, om een kindbehartiger voor [voornaam minderjarige01] aan te stellen;

verzoeken van de man:

- bij het bepalen/het bekrachtigen van de zorgregeling zoals die geldt op grond van de beschikking van deze rechtbank van [beschikkingsdatum01] 2020 en de beschikking van het gerechtshof [plaats02] van [beschikkingsdatum02] 2021 tevens te bepalen dat partijen, zowel de vrouw als de man, bij niet nakoming van die regeling de door de vrouw eerder gewenste dwangsom zullen verbeuren van € 250,- voor iedere keer dat de regeling niet wordt nagekomen.

Raadsrapport

In een van de kort gedingprocedures die tussen partijen hebben gespeeld heeft de voorzieningenrechter, op 21 augustus 2020, een Raadsonderzoek gelast ten behoeve van deze bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft de volgende vragen aan de Raad voorgelegd:
  • welke omgangsregeling met de man is in dit geval in het belang van [voornaam minderjarige01] ?
  • is verdere hulpverlening in het belang van [voornaam minderjarige01] en de ouders en zo ja, welke hulpverlening?
In het rapport van 2 maart 2023 heeft de Raad deze vragen beantwoord en geadviseerd om de in de beschikking van 17 juni 2022 bepaalde zorgregeling te vast te leggen en dwangsommen te verbinden aan de nakoming van die regeling. De Raad heeft ook het beschermingsonderzoek afgesloten met een verwijzing naar hulpverlening in het vrijwillige kader. Het uitspreken van een ondertoezichtstelling zou in dit geval, zakelijk weergegeven, niets bijdragen aan de oplossing van de situatie, maar veeleer meer weerstand bij partijen creëren.

Standpunt van de vrouw

De vrouw is het niet eens met het advies van de Raad. Zij acht het onderzoek onvolledig. Volgens de vrouw zijn er voldoende redenen om de bestaande zorgregeling te schorsen en is handhaving van de zorgregeling niet in het belang van [voornaam minderjarige01] . De vrouw heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat het in de herfstvakantie tijdens een contactmoment van de man met [voornaam minderjarige01] is misgegaan en dat de vrouw na die vakantieweek een heel ander kind terugkreeg. In die week heeft de man ruzie gehad met zijn familie, terwijl hij de zorg voor [voornaam minderjarige01] had. Ook worden er procedures door de man tegen zijn familieleden gevoerd. Volgens de vrouw duidt dit erop dat het psychisch niet goed gaat met de man. De vrouw vreest voor de veiligheid van [voornaam minderjarige01] als zij bij de man is en heeft daarom de zorgregeling gestopt. Zij wil dat de zorgregeling voorlopig geschorst wordt zodat er wat rust komt.

Standpunt van de man

De man wenst dat de zorgregeling conform het advies van de Raad wordt vastgesteld. Volgens hem is er in de herfstvakantie niets bijzonders gebeurd en heeft [voornaam minderjarige01] hooguit heimwee gehad. Dat had ze namelijk in de zomervakantie ook en toen is ze eerder door de vrouw opgehaald. Hij meent dat de regeling moet worden vastgesteld en dan ook daadwerkelijk nagekomen moet worden zonder onderbrekingen.

Standpunt van de Raad

Ter zitting heeft de raadsvertegenwoordiger het raadsrapport onderschreven.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist voor zover hierna niet anders wordt overwogen.
In deze beschikking zal de rechtbank een definitieve beslissing geven over de door de man en de vrouw ingediende verzoeken. Daarbij is de rechtbank niet gebonden aan de, in de tussenbeschikking van 17 juni 2022 vastgestelde, voorlopige zorgregeling.
De Raad heeft [voornaam minderjarige01] ten behoeve van het raadsonderzoek niet gesproken. Hierover houdt het raadsrapport op pagina 37 van 43 het volgende in: “ [voornaam minderjarige01] , helaas hebben we jou niet kunnen spreken in dit onderzoek. We hebben van alles geprobeerd om jou zelf te kunnen zien en spreken, maar helaas is het jouw vader en jouw moeder niet gelukt om het samen eens te worden over waar en met wie erbij wij jou konden spreken. Wij kunnen ons voorstellen dat het best bijzonder is dat wij ons advies nu aan jou richten, terwijl wij jou niet hebben gezien en gesproken. Gelukkig hebben jouw vader, moeder, speltherapeut, school en de BSO ons van alles over jou verteld, waardoor wij toch wel een beeld van jou hebben gekregen. Ook weten wij, als raad voor de kinderbescherming natuurlijk ook veel over kinderen die in een zelfde situatie opgroeien als jij en hebben wij daardoor wel een idee over hoe bepaalde dingen voor jou zouden kunnen zijn en wat dit met jou zou kunnen doen.”
De rechtbank heeft, op de voet van het bepaalde in art. 809 Rv, geen aanleiding gezien [voornaam minderjarige01] op te roepen. [voornaam minderjarige01] heeft immers de leeftijd van twaalf jaar nog niet bereikt. De rechtbank acht zich, gezien de in dit geding overgelegde, uitvoerige, stukken, waaronder het raadsrapport, het partijdebat ter zitting en tot slot de brief van [voornaam minderjarige01] van 19 mei 2023, voldoende voorgelicht over de situatie van [voornaam minderjarige01] en haar wensen om een beslissing te kunnen nemen.
Schorsing van de zorgregeling
Schorsing van een eerder bepaalde zorgregeling is mogelijk wanneer is voldaan aan het bepaalde in artikel 1: 253a, lid 2 juncto artikel 1: 377a lid 2 en 3 van het Burgerlijk Wetboek. Er moet dan sprake van zijn dat contact van [voornaam minderjarige01] met de man ernstig nadeel zou opleveren voor haar geestelijke of lichamelijke ontwikkeling, de man kennelijk ongeschikt of niet in staat moet worden geacht tot contact, het kind van twaalf jaar of ouder bij zijn verhoor zich zelf uitdrukkelijk verzet tegen contact of wanneer contact anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van [voornaam minderjarige01] .
De vrouw meent dat op al deze gronden sprake is van redenen om de zorgregeling te schorsen. De rechtbank volgt haar echter niet in haar bezwaren. In het raadsrapport van 2 maart 2023 is uitgebreid onderzocht of contact tussen de man en [voornaam minderjarige01] in het belang van [voornaam minderjarige01] is. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat met name de grote strijd tussen de ouders, die inmiddels al jarenlang aan de gang is, maakt dat [voornaam minderjarige01] klem zit tussen haar ouders en dat onbevangen contact van haar met de man als niet primair verzorgende ouder lastig is. Het contact zelf wordt wel in het belang van [voornaam minderjarige01] geacht, maar de onrustige opvoedingsomgeving door de spanning en strijd tussen de ouders maakt dat er veel druk op die contactmomenten ligt. Deze druk wordt niet weggenomen door de zorgregeling te schorsen, maar pas als de ouders hun onderlinge strijd staken.
De vrouw heeft de zorgregeling in december 2022 stopgezet omdat [voornaam minderjarige01] volgens haar niet veilig zou zijn bij de man, en de man niet in staat is zijn agressie in te houden. In deze procedure heeft de vrouw tegen de man gedane aangiftes overgelegd van een situatie op 8 augustus 2022 en op 21 november 2022. De rechtbank kan zich voorstellen dat de vrouw van de in die aangiftes opgenomen verklaringen is geschrokken. Uit die verklaringen kan evenwel niet worden afgeleid dat [voornaam minderjarige01] iets van de ruzie heeft meegekregen. De man heeft verder de inhoud van de aangiftes op de zitting betwist; volgens hem is het anders gegaan dan wat er in de aangiftes is vermeld. Dat de voorvallen zich hebben voorgedaan zoals vermeld in die aangiftes kan de rechtbank hierom niet vaststellen. Bovendien heeft de man onweersproken gesteld dat in ieder geval in één van de zaken geen vervolging van de man zal volgen. De man heeft over deze aangiften naar eigen zeggen een uur met de raadsonderzoeker gesproken en zijn zienswijze op de gang van zaken gegeven. Op de zitting heeft de Raad bevestigd dat hierover met de man is gesproken en dat deze aangiftes het advies niet hebben doen veranderen. Hierom kan niet worden gezegd dat het raadsonderzoek onvolledig is geweest. De vrouw heeft op de zitting niet toegelicht waarom [voornaam minderjarige01] haar in de herfstvakantie in paniek zou hebben opgebeld, en ook niet waaruit blijkt dat dit zou samenhangen met de aangifte(s). Voorstelbaar is dat de vrouw op het moment van dat telefoongesprek niet goed van [voornaam minderjarige01] begreep wat er aan de hand is. De vrouw stelt echter dat haar tot op heden niet duidelijk is geworden wat de reden voor paniek was. Daarmee kan niet worden uitgesloten dat [voornaam minderjarige01] ‘gewoon’ last had van heimwee, zoals de man stelt. Wat er ook van zij, de rechtbank is met de Raad van oordeel dat onvoldoende aanknopingspunten zijn gesteld of gebleken waaruit moet worden afgeleid dat de man niet geschikt zou zijn tot contact met [voornaam minderjarige01] , in verband met haar veiligheid en de mogelijke opvliegendheid van de man.
Dat [voornaam minderjarige01] zich verzet tegen elk contact met de man, is niet gebleken. Uit haar brief van
19 mei 2023 volgt dat ze wel contact met de man wil, maar liever niet volgens een vaste regeling. Dat [voornaam minderjarige01] zich zodanig verzet dat de zorgregeling geschorst moet worden, is daarom niet gebleken, nog los van het gegeven dat [voornaam minderjarige01] pas tien jaar oud is en nog geen twaalf jaar oud.
Anderszins is niet gesteld of gebleken dat contact van [voornaam minderjarige01] met de man in strijd met haar zwaarwegende belang is. Dat [voornaam minderjarige01] weleens last heeft van heimwee, maakt niet dat er geen zorgregeling kan zijn. Daarbij komt dat de man hierop in de zomervakantie adequaat op heeft gereageerd en de vrouw [voornaam minderjarige01] eerder kon ophalen.
Het verzoek om de zorgregeling te schorsen zal, gelet op het voorgaande, als niet op de wet gegrond worden afgewezen.
Vaststelling van een definitieve zorgregeling
Omdat niet is gebleken van redenen om de zorgregeling te schorsen, komt de rechtbank toe aan de vraag welke definitieve zorgregeling moet worden vastgelegd en of dat mogelijk de voorlopige zorgregeling is.
De rechtbank acht het in het belang van [voornaam minderjarige01] dat de regeling zoals vastgesteld in de beschikking van 17 juni 2022 weer zal worden hervat en voortgezet. Dat betekent dat [voornaam minderjarige01] in beginsel weer eenmaal per twee weken van zaterdagochtend tot zondag na het avondeten bij de man is. De man heeft betwist dat hij in zijn woning niet over een eigen slaapruimte voor [voornaam minderjarige01] beschikt. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat [voornaam minderjarige01] bij de man in bed moe(s)t slapen. Om elk misverstand uit te sluiten wijst de rechtbank erop dat het aan de man is om ervoor te zorgen dat [voornaam minderjarige01] tijdens de overnachtingen de beschikking heeft over een eigen bed, liefst in een eigen slaapkamer. Omdat het contact tussen de man en [voornaam minderjarige01] vanaf december 2022 tot nu heeft stilgelegen, en vooral om [voornaam minderjarige01] maar ook om de vrouw daarop voor te bereiden, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de eerste twee weekenden zonder overnachting zullen zijn, in die zin dat [voornaam minderjarige01] dan alleen de zaterdag bij de man zal zijn. Na die opbouw geldt dat [voornaam minderjarige01] weer bij de man zal overnachten.
Omdat de zomervakantie aanstaande is, zal de rechtbank hier ook een beslissing over nemen. Op dit moment moet er gefocust worden op het hervatten van het contact, via een opbouw. Dat betekent dat verdeling van de zomervakantie 2023 bij helfte, in die zin dat [voornaam minderjarige01] deze zomer drie weken aaneengesloten bij de man zou zijn, op dit moment nog niet in het belang van [voornaam minderjarige01] wordt geacht. De rechtbank zal bepalen dat de weekendregeling in de zomervakantie doorloopt, met dien verstande dat de vrouw gerechtigd is om maximaal twee aaneengesloten weken met [voornaam minderjarige01] op vakantie te zijn. Dat maakt dat er waarschijnlijk één weekend volgens de lopende regeling overgeslagen moet worden. Het is aan de vrouw om tijdig voorafgaand aan haar voorgenomen vakantie de man hierover te informeren, en daarbij aan te geven welke invloed dit heeft op de reguliere weekendregeling.
Met ingang van de herfstvakantie 2023 zal dezelfde vakantieregeling gelden als in de beschikking van 17 juni 2022 vermeld. Verder zal [voornaam minderjarige01] op de verjaardag van de man, die op [datum01] valt, zijn, in 2023 in ieder geval tijdens het avondeten.
Ten aanzien van het halen en brengen van [voornaam minderjarige01] zal de rechtbank beslissen dat de man [voornaam minderjarige01] telkens zal halen en brengen bij de contactmomenten. De rechtbank acht het niet in het belang van [voornaam minderjarige01] dat de heer [naam04] of een andere derde hier structureel mee belast wordt.
Dwangsom
Gebleken is dat onverkorte nakoming van de zorgregeling tot op heden niet altijd is gelukt. Dit is niet in het belang van [voornaam minderjarige01] en van de man. De rechtbank ziet daarin aanleiding om aan de nakoming van de zorgregeling een dwangsom te verbinden. Deze zal voor beide ouders worden gesteld op € 500,- per keer dat de bewuste ouder de zorgregeling niet nakomt, met een maximum van € 25.000,- per ouder.
Kindbehartiger
De vrouw heeft aan het slot van deze langlopende procedure verzocht om toestemming, die de toestemming van de man vervangt, voor het aanstellen van een kindbehartiger voor [voornaam minderjarige01] .
Desgevraagd heeft de vrouw op zitting toegelicht dat zij met name een kindbehartiger voor [voornaam minderjarige01] wenst, omdat ze wenst dat [voornaam minderjarige01] , die door de Raad niet is gehoord, in een onafhankelijke positie komt, dat ze nu wel wordt gehoord en dat zij de regie krijgt. Dit is nodig omdat [voornaam minderjarige01] contact moet hebben met iemand die niet stabiel is en agressie vertoont. De vrouw acht het in het belang van [voornaam minderjarige01] dat zij over de contactmomenten met een professional kan praten, die [voornaam minderjarige01] vervolgens kan begeleiden en de regie krijgt in de zorgregeling. Ook wil de vrouw graag dat partijen samen forensische mediation gaan doen, waarbij de forensisch mediator zal bekijken welke hulp de ouders individueel nodig hebben. De vrouw wenst vervolgens dat de forensisch mediator en de kindbehartiger over en weer contact hebben, zodat signalen van [voornaam minderjarige01] op die manier ook in de forensische mediation betrokken kunnen worden.
De man heeft op de zitting verweer gevoerd tegen dit verzoek. Hij heeft zich verzet tegen het verlenen van deze toestemming omdat hij de meerwaarde van het aanstellen van een kindbehartiger niet ziet.
De rechtbank ziet in het door de vrouw gestelde onvoldoende reden om de verzochte vervangende toestemming te verlenen. De vrouw zou immers de regie voor de zorgregeling via de kindbehartiger bij [voornaam minderjarige01] willen leggen. Dit acht de rechtbank onjuist. Het is aangewezen dat niet [voornaam minderjarige01] de leiding heeft, maar dat beide ouders zich in haar belang gaan inspannen om de zorgregeling tot een succes te maken. Hiertoe moeten beide ouders stoppen met het voeren van discussies, juridische procedures et cetera. Zoals hiervoor overwogen is niet aannemelijk geworden dat het onveilig is bij de man, en kan er evenmin van worden uitgegaan dat [voornaam minderjarige01] zich verzet tegen contact met de man. Dat maakt dat van de noodzaak voor het aanstellen van een kindbehartiger niet is gebleken. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen.
Op de zitting heeft de man desgevraagd aangegeven inmiddels niet meer bereid te zijn tot het daarbij aansluitende door de vrouw gewenste traject van forensische mediation. Nu hieromtrent geen verzoek voorligt, zal de rechtbank hierover geen beslissing nemen. Zij ziet in forensische mediation in dit geval overigens, gelet op de voorgeschiedenis van partijen, geen heil.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
De rechtbank zal haar beslissing ten aanzien van de zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Hiertoe overweegt de rechtbank dat zij het, met de Raad, van groot belang acht dat de zorgregeling tussen de man en [voornaam minderjarige01] op korte termijn wordt hervat, op straffe van een dwangsom. [voornaam minderjarige01] moet weer contact krijgen met haar vader en dit contact moet vervolgens bestendig worden uitgevoerd. Als de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, zal mogelijk één van beide ouders dan wel zullen beide ouders hierin aanleiding kunnen zien deze beschikking niet stipt na te leven. Dit terwijl er al te lang geen contact tussen de man en [voornaam minderjarige01] heeft plaatsgevonden en dat schadelijk is voor [voornaam minderjarige01] .

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de zorgregeling zoals die geldt ingevolge de beschikking van deze rechtbank van [beschikkingsdatum01] 2020 en de beschikking van het gerechtshof [plaats02] van [beschikkingsdatum02] 2021:
bepaalt dat [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2012 te [geboorteplaats01] , bij de man verblijft:
met ingang van hedeneenmaal in de twee weken een weekend van zaterdag 10:00 uur tot zondag tussen 18.00 uur en 19:00 uur (na het avondeten), waarbij de man [voornaam minderjarige01] op zaterdagochtend om 10.00 uur bij de vrouw ophaalt en ervoor zorgdraagt dat [voornaam minderjarige01] op zondag tussen 18:00 uur en 19:00 uur bij de vrouw is, waarbij [voornaam minderjarige01] in de eerste
twee contactweekenden alleen op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur bij de man is;
bepaalt dat daarnaast
met ingang van hedeneen
feestdagenregelinggeldt, waarbij:
- [voornaam minderjarige01] de helft van de feestdagen bij de man verblijft, een en ander in onderling overleg te bepalen, waarbij geldt dat – indien de ouders hierover niet tot overeenstemming kunnen komen – de man de eerste keuze heeft in de even jaren en de vrouw in de oneven jaren en de ouder die de eerste keuze heeft deze uiterlijk op 31 december in het voorafgaande jaar aan de andere ouder kenbaar maakt;
- [voornaam minderjarige01] jaarlijks op [datum01] (de verjaardag van de man) bij de man verblijft, waarbij zij op [datum01] 2023 in ieder geval tijdens het avondeten bij de man zal zijn;
- [voornaam minderjarige01] in de even jaren op [geboortedatum01] (haar verjaardag) bij de man verblijft;
bepaalt dat daarnaast
met ingang van de herfstvakantie 2023een
vakantieregelinggeldt, waarbij:
- [voornaam minderjarige01] in de meivakantie bij de vrouw en in de voorjaars- en herfstvakantie bij de man verblijft;
- [voornaam minderjarige01] in de zomervakanties van 2024 en verder de helft van die zomervakanties bij de man verblijft, een en ander in onderling overleg te bepalen, waarbij geldt dat – indien de ouders hierover niet tot overeenstemming kunnen komen – de man de eerste keuze heeft in de even jaren en de vrouw in de oneven jaren en de ouder die de eerste keuze heeft deze uiterlijk op 31 december in het voorafgaande jaar aan de andere ouder kenbaar maakt;
bepaalt dat de man een dwangsom verbeurt van € 500,- voor iedere keer dat hij aan deze zorg-, vakantie- en feestdagenregeling geen uitvoering geeft, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 25.000, -;
bepaalt dat ook de vrouw een dwangsom verbeurt van € 500,- voor iedere keer dat zij aan deze zorg-, vakantie- en feestdagenregeling geen uitvoering geeft, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 25.000, -;
en verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, kinderrechter, bijgestaan
door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting
van 28 juni 2023.