ECLI:NL:RBDHA:2023:9905

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
NL23.17659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een ongewenst verklaarde Unieburger tijdens asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een eiser met de Poolse nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 14 juni 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en d van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had een asielaanvraag ingediend, maar was eerder ongewenst verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de grondslag voor de bewaring niet juist was, omdat eiser geen rechtmatig verblijf had tijdens de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de ongewenstverklaring niet werd opgeschort door het indienen van de asielaanvraag, waardoor eiser niet in bewaring had mogen worden gesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de maatregel van bewaring en kende eiser een schadevergoeding toe van € 2.100,- voor de onrechtmatige bewaring van 21 dagen. Daarnaast werden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak werd gedaan door mr. M.I. van Meel, in aanwezigheid van griffier H.B. Slot - Akkerman.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17659

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. F. Boone,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit te zijn en is geboren op [geboortedatum].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat eiser in verband met zijn asielprocedure rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder f, g, of h, van de Vw en dat hij in bewaring wordt gesteld omdat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag.
Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn.
2.1
Ter zitting heeft verweerder de lichte grond onder 4e laten vallen.
3. Ter zitting is – in verband met de grondslag van de ophouding – aan de orde gesteld dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend, maar ongewenst is verklaard en daarom volgens eiser op grond van artikel 67, derde lid, van de Vw geen rechtmatig verblijf kan hebben.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat wanneer een vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend er volgens de jurisprudentie altijd sprake is van rechtmatig verblijf.
3.2
De rechtbank is dat niet met verweerder eens. Omdat eiser een ongewenstverklaarde Unieburger is, heeft hij geen rechtmatig verblijf gedurende zijn asielprocedure. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de stukken volgt dat eiser ongewenst is verklaard bij besluit van 11 februari 2019. Het is niet gebleken dat de ongewenstverklaring inmiddels is opgeheven. Partijen gaan er ook van uit dat dit besluit nog geldt. Eiser heeft op 3 mei 2023 een asielverzoek ingediend. Ten tijde van het opleggen van de maatregel was daar nog geen besluit op genomen. Bij besluit van 23 juni 2023 is dat asielverzoek niet-ontvankelijk verklaard op grond van protocol nr. 24 inzake Asiel voor Onderdanen van Lidstaten van de Europese Unie van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Op grond van artikel 67, derde lid, van de Vw kan de betrokken vreemdeling die ongewenst is verklaard, geen rechtmatig verblijf hebben zolang de ongewenstverklaring voortduurt.
Uit de stukken blijkt dat eiser beschikt over een Pools paspoort. Eisers nationaliteit is ook niet in geding. Eiser is daarom een Unieburger. Eiser is dus geen derdelander of staatloze, zodat de Terugkeerrichtlijn niet op hem van toepassing is [1] en de Opvangrichtlijn evenmin. Eiser kan immers niet worden aangemerkt als verzoeker in de zin van de Opvangrichtlijn [2] . Dat betekent dat de jurisprudentie over de opschorting van de terugkeerprocedure hangende een asielverzoek evenmin op eiser van toepassing is [3] . Dit is immers een gevolg van de toepassing van zowel de Opvangrichtlijn als de Terugkeerrichtlijn. Dat betekent dat de ongewenstverklaring niet wordt opgeschort vanwege het asielverzoek en dat eiser dus ook geen rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, onder f, van de Vw gedurende de behandeling van die asielaanvraag. Of eiser procesbelang heeft bij die beoordeling is een andere kwestie. Voor de inbewaringstelling op grond van artikel 59b, van de Vw is vereist dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g of h van de Vw. Omdat daar geen sprake van was ten tijde van het opleggen van de maatregel, had eiser niet in bewaring mogen worden gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder d, van de Vw. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn in het geval van een Unieburger sowieso niet van toepassing kan zijn, zodat deze grondslag überhaupt niet juist kan zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewaring van aanvang af onrechtmatig is. Wat verder is gesteld hoeft geen bespreking.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 4 juli 2023 omdat eiser op een verkeerde wettelijke grondslag in bewaring zit. De rechtbank ziet aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen voor 21 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 21 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 2.100,-.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden, te weten
4 juli 2023;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de reikwijdte bepaling van artikel 1 van de Richtlijn 2008/115/EG over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Terugkeerrichtlijn)
2.Zie artikel 2, onder b van de Richtlijn 2013/33/EU tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (Opvangrichtlijn)
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2016, ELCI:NL:2016:959