ECLI:NL:RBDHA:2023:9898

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
AWB 22/306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot medische noodsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een Armeense eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die lijdt aan ernstige psychische aandoeningen, verzocht om uitstel van vertrek omdat hij vreesde voor een medische noodsituatie indien hij niet de noodzakelijke behandelingen zou ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terecht geen uitstel van vertrek had verleend, omdat de benodigde behandelingen beschikbaar en toegankelijk waren in het land van herkomst van de eiser.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij de eiser eerder bezwaar had gemaakt tegen een besluit van 2 maart 2021, waarin zijn verzoek om toepassing van artikel 64 was afgewezen. De voorzieningenrechter had eerder zijn verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Bureau Medische Advisering (BMA) in zijn advies concludeerde dat de medische situatie van de eiser ernstig was, maar dat de noodzakelijke behandelingen in Armenië beschikbaar waren. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat de behandelingen in Armenië feitelijk niet toegankelijk waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard vanwege een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/306

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. E. Angela).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 juni 2021 (AWB 21/1344) is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 17 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van de Armeense nationaliteit en is geboren op te zijn geboren op [geboortedatum] . Bij besluit van 4 september 2020 is zijn asielaanvraag afgewezen. In afwachting van een beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is aan eiser voorlopig uitstel van vertrek verleend van 4 september 2020 tot uiterlijk 4 maart 2021.
2. Bij het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, heeft verweerder de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw afgewezen. Verweerder heeft daar het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 21 oktober 2020 aan ten grondslag gelegd. Het BMA stelt daarin vast dat eiser slaapproblemen heeft. Daarnaast heeft hij gedachten over zelfdoding, is er sprake van motorische onrust, een depressieve stoornis met psychotische kenmerken, een schizo-affectieve stoornis en een lichte alcoholstoornis. Door de afwijzing in de asielprocedure is de toestand van eiser verslechterd. Eiser staat vanwege zijn medische klachten onder psychiatrische behandeling. Daarnaast gebruikt hij medicatie. Gelet op het voorgaande komt het BMA tot de conclusie dat er zich bij het uitblijven van de noodzakelijke behandeling een medische noodsituatie op korte termijn zal voordoen omdat een poging tot zelfdoding niet is uit te sluiten. Daarnaast kan bij staken van de medicatie er een toestand ontstaan dat eiser tot onoordeelkundig en mogelijk levensbedreigend handelen komt. Volgens het BMA zijn de noodzakelijke therapiemogelijkheden en benodigde medicijnen in het land van herkomst aanwezig. Als reisvoorwaarden adviseert het BMA dat er een fysieke overdracht aan een psychiater plaatsvindt onder begeleiding van een psychiatrisch verpleegkundige met ervaring met patiënten die met zelfdoding dreigen. De medicatie dient in beheer van deze verpleegkundige gegeven te worden. Daarnaast wordt een schriftelijke overdracht van de medische gegevens aanbevolen.
2.1.
Verweerder heeft daarnaast een aanvullende nota van het BMA van 16 december 2022 ingebracht. Dit advies is opgesteld naar aanleiding van een tussenuitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 oktober 2022 (NL22.1691) in het kader van eisers beroep tegen verweerders weigering om eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
3. Eiser betoogt dat verweerder het advies van het BMA van 21 oktober 2020 niet aan het bestreden besluit ten grondslag kan leggen omdat dit advies sterk is verouderd.
3.1.
Het BMA gaat volgens zijn eigen richtlijnen in geval van medische omstandigheden in beginsel uit van een houdbaarheidstermijn van zes maanden voor een medisch advies. Indien daarna niet wordt aangetoond dat de medische situatie en/of behandeling is veranderd, wordt de houdbaarheidstermijn van het advies verlengd. In dit geval was het advies ten tijde van het bestreden al ouder dan zes maanden. Dit maakt echter niet dat verweerder het BMA-advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen, nu niet gebleken is dat de medische toestand van eiser sinds het advies is veranderd. Eiser heeft enkel gesteld dat hij inmiddels ook blaasproblemen heeft.
3.2.
Het BMA hanteert verder als richtsnoer voor de houdbaarheidsdatum voor landeninformatie dat de bronnen over medische landeninformatie die in een medisch advies gebruikt worden in beginsel niet ouder mogen zijn dan één jaar. In voorkomende gevallen, bijvoorbeeld als een stabiel patroon bekend is over de beschikbaarheid van medische behandeling in een bepaald land, kan dat een reden zijn oudere landeninformatie te gebruiken, maar in elk geval niet ouder dan twee jaar. In de genoemde tussenuitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats is geoordeeld dat van een dergelijk stabiel patroon niet is gebleken zodat het BMA-advies van 21 oktober 2020 niet meer actueel genoeg is. Dit betekent dat er in zoverre ook aan het hier aan de orde zijnde bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft en de beroepsgrond dus slaagt. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen op dit punt in stand blijven, nu uit de aanvullende BMA-nota genoegzaam volgt dat de noodzakelijke behandelmogelijkheden in Armenië nog altijd aanwezig zijn. Daarmee heeft verweerder het geconstateerde gebrek hersteld.
4. Eiser betoogt verder dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om hem uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw te verlenen. Daartoe voert hij aan dat er duidelijke signalen zijn dat het BMA dermate veel reisvoorwaarden heeft aanbevolen dat niet tot de conclusie had kunnen worden gekomen dat hij in staat kan worden geacht om te reizen. In dat kader is ook van belang dat hij zelf niet in staat is om bijvoorbeeld zijn volledige medische dossier mee te nemen. Verder heeft verweerder ten onrechte niet onderzocht in hoeverre de noodzakelijke behandelingen in Armenië feitelijk toegankelijk zijn. Eiser heeft hierbij verwezen naar onder meer e-mails van [naam 2], zijn sociaalpsychiatrisch verpleegkundige. Die informatie had door verweerder moeten worden doorgezonden aan het BMA. Bovendien heeft verweerder ook ten onrechte geen gevolg gegeven aan de door eiser overgelegde informatie over de mantelzorg die hij krijgt. Het had in dit kader op de weg van verweerder gelegen om zowel eiser als zijn mantelzorger hierover te horen.
4.1.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.2.
Verweerder verleent uitstel van vertrek als het BMA adviseert dat de vreemdeling vanwege zijn gezondheidssituatie niet kan reizen of als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Hiervan kan sprake zijn als het BMA concludeert dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst niet beschikbaar of aantoonbaar niet toegankelijk is. De bewijslast dat de vreemdeling geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg rust op de vreemdeling.
4.3.
Uit vaste rechtspraak volgt dat een BMA-advies is aan te merken als een deskundigenadvies en moet verweerder, als hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ervan vergewissen dat dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij zijn beoordeling in beginsel van de juistheid van dit advies uitgaan. Een vreemdeling kan met een contra-expertise de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Met stukken van zijn behandelaars kan een vreemdeling de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een deskundigenadvies aan de orde stellen dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan. Indien de desbetreffende vreemdeling geen nadere medische stukken of een contra-expertise overlegt, en als een vreemdeling in redelijkheid kan worden tegengeworpen geen nadere medische stukken ter onderbouwing van zijn beroep te hebben ingediend, strekt de door de rechtbank te verrichten toetsing niet verder dan dat zij, naar aanleiding van een daartoe strekkende beroepsgrond, beoordeelt of verweerder zich ervan heeft vergewist dat dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
4.4.
Eiser heeft geen contra-expertise overgelegd en er is niet gebleken dat eiser niet in de gelegenheid is gesteld om aanvullende medische gegevens in de bezwaarfase over te leggen. De aan te leggen toets is dus beperkt tot de beoordeling of verweerder heeft voldaan aan zijn vergewisplicht.
4.4.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de benodigde medische behandelingen in Armenië feitelijk niet toegankelijk zijn. Eiser is hier met de door hem ingebrachte informatie, waaronder een aantal e-mails [naam 2], niet in geslaagd, nu de daarin opgenomen informatie niet met concrete en objectieve stukken is onderbouwd. Verweerder heeft die informatie dan ook niet aan het BMA voor hoeven leggen.
Verweerder heeft ook niet hoeven onderzoeken of in Armenië mantelzorg beschikbaar is, nu eiser niet met concrete en objectieve stukken heeft onderbouwd dat hij mantelzorg krijgt en wat deze zorg inhoudt. Verweerder hoefde eiser en zijn gestelde mantelzorgers hierover dan ook niet te horen. Er is verder geen aanleiding voor het oordeel dat eiser ten onrechte niet is uitgenodigd voor een spreekuuronderzoek bij het BMA, nu niet valt in te zien waarom de BMA-arts het advies niet heeft mogen baseren op de medische informatie die was aangeleverd door de behandelaars van eiser. Gelet op het voorgaande heeft verweerder voldaan aan zijn vergewisplicht in dezen.
4.5.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of eiser in staat kan worden geacht om te reizen, gelet op de reisvoorwaarden die het BMA stelt.
4.5.1.
Anders dan betoogt bestaat geen grond voor het oordeel dat eiser langdurig niet uitzetbaar is gebleken. Eiser is immers in 2015 nog uitgezet geweest. Ook is er anders dan betoogt geen limiet voor het aantal reisvoorwaarden. Het enkele gegeven dat het BMA een groot aantal reisvoorwaarden noodzakelijk acht, maakt dus nog niet dat eiser niet in staat kan worden geacht om te reizen. Er zijn ook geen aanknopingspunten voor twijfel over de feitelijke uitvoerbaarheid van de reisvoorwaarden. De vergewisplicht van verweerder strekt ook niet zo ver dat al tijdens het nemen van het besluit de fysieke overdracht geregeld en gegarandeerd moet zijn. Volgens verweerder zal te zijner tijd contact worden opgenomen met onder andere het Avan Mental Health Center in Yerevan en zullen praktische afspraken gemaakt worden over de datum en de wijze waarop de medische behandeling wordt overgedragen. Daarbij heeft verweerder toegezegd dat eiser niet zal worden uitgezet wanneer niet wordt voldaan aan de reisvoorwaarden die het BMA stelt.
5. Eiser betoogt tot slot dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
5.1.
Eiser heeft niet onderbouwd waarom het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
6. De rechtbank zal het beroep vanwege het motiveringsgebrek gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank bepaalt voorts dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B.J. van Elden, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2023.
de rechter is verhinderd deze uitspraak te
ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.