ECLI:NL:RBDHA:2023:9853

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
C/09/633860 / HA ZA 22-705 en C/09/633861 / HA ZA 22-706
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overdracht van bruidsgave en echtscheiding tussen partijen met Iraanse achtergrond

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Den Haag, zijn twee vorderingen aan de orde: de vordering van de vrouw tot overdracht van de bruidsgave en de vordering tot echtscheiding. De vrouw en de man zijn op 6 januari 1989 in Teheran, Iran, in het huwelijk getreden en hebben bij de huwelijkssluiting een notariële huwelijksakte gesloten waarin de bruidsgave is vastgelegd. De vrouw vordert de overdracht van 185 Bahar Azadi gouden munten of de waarde daarvan in euro's, terwijl de man verweer voert en stelt dat de bruidsgave niet meer opeisbaar is. De rechtbank oordeelt dat de bruidsgave naar Iraans recht altijd opeisbaar is en dat de vrouw recht heeft op de huidige dagwaarde van de gouden munten, die is vastgesteld op € 93.739,50. De rechtbank wijst de vorderingen van de vrouw in de zaak over de echtscheiding af, omdat de man heeft bevestigd medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de Iraanse religieuze echtscheiding. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is gewezen op 28 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/633860 / HA ZA 22-705
Zaaknummer: C/09/633861 / HA ZA 22-706
Vonnis van 28 juni 2023
Inzake C/09/633860 / HA ZA 22-705 en inzake C/09/633861 / HA ZA 22-706
[eiseres]te [plaats 1],
eiseres,
advocaat: mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,
tegen
[gedaagde]te [plaats 2],
gedaagde,
advocaat: mr. K. Mohasselzadeh te Voorburg,
De rechtbank zal de zaak met zaak- en rolnummer C/09/633860 / HA ZA 22-705 (over de bruidsgave) hierna aanduiden als “zaak over de bruidsgave”
De rechtbank zal de zaak met zaak- en rolnummer C/09/633861 / HA ZA 22-706 (over de echtscheiding) hierna aanduiden als “zaak over de echtscheiding”
Partijen worden hierna ‘de vrouw’ en ‘de man’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
In de zaak over de bruidsgave:
- de dagvaarding van 22 augustus 2022 met producties 1 tot en met 5;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 1 maart 2023 waarin een mondelinge behandeling is bevolen.
In de zaak over de echtscheiding:
- de dagvaarding van 22 augustus 2022 met producties 1 tot en met 7;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 1 maart 2023 waarin een mondelinge behandeling is bevolen.
1.2.
In beide zaken is op 12 mei 2013 de mondelinge behandeling gehouden waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt die het griffiedossier zijn opgenomen.
1.3.
Ter zitting zijn de zaken ambtshalve gevoegd (als bedoeld in artikel 222 Rv) en samen behandeld. Daartoe is het volgende overwogen. In geval van verknochte zaken die voor dezelfde rechter aanhangig zijn, kan de rechter ambtshalve bepalen dat de zaken worden gevoegd (artikel 222 lid 1 Rv). De onderwerpen die in beide zaken aan de orde zijn vloeien voort uit hetzelfde feitencomplex, namelijk het huwelijk tussen partijen Het is naar het oordeel van de rechtbank efficiënt om de zaken tegelijk te behandelen en te beoordelen.
1.4.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

In de zaak over de bruidsgave en in de zaak over de echtscheiding
2.1.
De vrouw en de man zijn op 6 januari 1989 te Teheran, Iran, in het huwelijk getreden. Partijen hebben bij de huwelijkssluiting een notariële huwelijksakte gesloten. In de huwelijksakte is – vertaald naar het Nederlands en voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“Bruidsschat: Eén Heilige Koran ter waarde van 10,000 Rial, plus 185 Bahar Azadi gouden munten met een vrije markt dagwaarde van 18,500,00 Rial die te allen tijde direct betaalbaar blijft aan de vrouw in gouden munten of de bovengenoemde dagwaarde.”
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 maart 2022 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Partijen zijn naar Iraans recht nog steeds met elkaar getrouwd.

3.Het geschil

In de zaak over de bruidsgave
3.1.
De vrouw vordert – samengevat – de man bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. te veroordelen tot overdracht van 185 (honderdvijfentachtig) Bahar Azadi Gouden munten met de volgende specifieke informatie: maat 1 met een gewicht van 8,13598 (gram), met nettogewicht van puur goud 7.32238 (gram), 22 mm met de puurheid van 0.9000 of een equivalent daarvan gelijk aan € 93.739,50;
2. te veroordelen in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat in de huwelijksakte afspraken tussen partijen zijn opgenomen en dat zij op grond daarvan overdracht van 185 Bahar Azadi munten of een equivalent daarvan gelijk aan € 93.739,50 kan vorderen.
3.3.
De man voert verweer. De man concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In de zaak over de echtscheiding
3.5.
De vrouw vordert – samengevat –de man voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het tot stand komen van de Iraanse religieuze echtscheiding, waaronder in ieder geval wordt verstaan het verschijnen tijdens een (nog te maken) afspraak bij de geestelijke, de heer [Naam], en het inschrijven van de echtscheiding bij de Iraanse ambassade te Den Haag, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat de man weigert aan deze verplichting te voldoen, met een maximum van € 500.00,00;
2. te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het aanvragen van een nieuw paspoort voor het kind bij de Iraanse ambassade te Den Haag, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat de man weigert aan deze verplichting te voldoen, met een maximum van € 500.00,00;
3. te veroordelen in de kosten van deze procedure met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis, wettelijke rente is verschuldigd.
3.6.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat de relatie tussen partijen duurzaam verbroken is en dat de Nederlandse echtscheidingsbeschikking bij de Iraanse autoriteiten geen rechtskracht heeft zonder medewerking van de man. Het weigeren van medewerking aan ontbinding van het Iraanse huwelijk is volgens de vrouw onrechtmatig.
3.7.
De man heeft in de conclusie van antwoord verweer gevoerd, maar ter zitting bevestigd te zullen meewerken aan de totstandkoming van de Iraanse religieuze echtscheiding.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In de zaak over de echtscheiding
4.1.
De man heeft op de mondelinge behandeling verklaard bereid te zijn om medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de Iraanse religieuze echtscheiding. Concreet hebben partijen afgesproken dat de vrouw via de Iraanse ambassade in Den Haag een verzoek tot echtscheiding naar Iraans recht doet. Zij moet daarvoor de benodigde stukken overleggen. Daarna wordt er zowel een afspraak bij een geestelijke als bij de Iraanse ambassade in Den Haag gemaakt. De vrouw en de man moeten beiden op die afspraken verschijnen en de benodigde stukken tekenen en overleggen. Partijen stemmen dit onderling verder af. De eventuele kosten die gemoeid zijn met de afspraak bij de geestelijke en/of ambassade zullen bij helfte worden gedeeld. Daarnaast is er overeenstemming dat als de geestelijke en/of ambassade naar de bruidsgave vraagt, en er op dat moment nog geen in gezag van gewijsde gedane uitspraak van een Nederlandse rechter is, partijen aan de geestelijke en/of ambassade zullen mededelen dat die kwestie nog niet is beslist.
4.2.
Gelet op het voorgaande en de bevestiging van de man dat hij medewerking zal verlenen aan de totstandkoming van de Iraanse religieuze echtscheiding, heeft de vrouw geen belang meer bij haar vordering tot een veroordeling van de man tot medewerking op straffe van een dwangsom. De advocaat van de vrouw heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat de vordering tot het verlenen van medewerking aan het verkrijgen van een paspoort voor het kind op een fout berust. Ook bij deze vordering heeft de vrouw dus geen belang. De vorderingen van de vrouw in de zaak over de echtscheiding zullen daarom worden afgewezen.
In de zaak over de bruidsgave
4.3.
De rechtbank zal nu de vordering van de vrouw van overdracht van de bruidsgave beoordelen.
Welk recht is van toepassing?
4.4.
Allereerst moet de rechtbank beoordelen welk recht van toepassing is op de vordering van de vrouw. In een arrest van het gerechtshof Den Haag is geoordeeld dat de vraag naar het bestaan van een aanspraak op de bruidsgave dient te worden beoordeeld naar het recht waarnaar die aanspraak tot stand is gekomen (zie hof Den Haag 26 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:486).De bruidsgave vloeit voort uit het door partijen naar Iraans recht in Iran gesloten huwelijk. De bepaling omtrent de bruidsgave, die in de door partijen ondertekende huwelijksakte is opgenomen, moet daarom worden beoordeeld naar Iraans recht.
De opeisbaarheid van de bruidsgave
4.5.
Het meest verstrekkend verweer van de man is dat de bruidsgave niet langer opeisbaar is. Volgens de man heeft hij op verzoek van de vrouw de woning verlaten en heeft zij het verzoek tot scheiding gedaan. Volgens de man is er in dat geval naar Iraans recht geen recht op de bruidsgave meer. Voor zover het recht op de bruidsgave nog wel bestaat zal de Iraanse rechter, gelet op hetgeen tussen partijen is voorgevallen, bepalen dat de man een lager bedrag aan bruidsgave hoeft te betalen. Volgens de man zal dit bedrag nagenoeg nihil zijn.
4.6.
De rechtbank overweegt dat een bruidsgave naar Iraans recht in de Nederlandse jurisprudentie al veelvuldig aan de orde is geweest. Uit deze jurisprudentie kan worden afgeleid dat de bruidsgave naar Iraans recht een geheel eigen karakter heeft. De vrouw is de rechthebbende op en de eigenares van de bruidsgave en wel vanaf de dag van de huwelijkssluiting. De bruidsgave is op ieder moment opeisbaar, zowel tijdens als na het huwelijk (zie bijvoorbeeld: hof Den Haag 26 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:486). Ook uit de tussen partijen gesloten huwelijksakte volgt dat de bruidsgave te allen tijde opeisbaar is. De vrouw heeft ter onderbouwing van haar vordering verder een geanonimiseerd rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: het IJI-rapport) uit een andere procedure overgelegd. Uit het IJI-rapport volgt dat het uitkeren van de bruidsgave naar Iraans recht niet afhankelijk is gesteld van factoren die liggen in het gedrag van de vrouw. Volgens de man klopt het IJI-rapport niet en bestaat er in de Nederlandse jurisprudentie een onjuist beeld van de bruidsgave naar Iraans recht. De man heeft dit daarentegen niet met bijvoorbeeld uitspraken van een Iraanse rechter onderbouwd. De man heeft gelet op het voorgaande de stelling dat de bruidsgave thans niet meer opeisbaar is, althans dat deze niet meer aan de vrouw kan worden toegewezen, onvoldoende gemotiveerd onderbouwd.
De gouden munten
4.7.
De vrouw vordert 185 (honderdvijfentachtig) Bahar Azadi gouden munten (hierna: gouden munten) met de volgende specifieke informatie: maat 1 met een gewicht van 8,13598 (gram), met nettogewicht van puur goud 7.32238 (gram), 22 mm met de puurheid van 0.9000 of een equivalent daarvan gelijk aan € 93.739,50. Volgens de man blijkt uit de huwelijksakte niet dat partijen 185 hele gouden munten overeen zijn gekomen. Er bestaan – onder andere – ook ¼ en ½ Bahar Azadi gouden munten. Het had volgens de man op de weg van partijen gelegen om, als partijen voor ogen hadden hele munten overeen te komen, dat ook daadwerkelijk op te schrijven door het woord ‘één’ aan de bepaling toe te voegen. Nu dat woord niet is toegevoegd, blijkt volgens de man niet dat partijen 185 hele munten (met voornoemde specificaties) overeen zijn gekomen.
4.8.
Bij de uitleg van de huwelijksakte naar Iraans recht moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij de bedoeling van partijen. Bij het gebrek aan aanknopingspunten in de huwelijksakte voor het tegendeel, gaat de rechtbank ervan uit dat partijen met “
185 Bahar Azadi gouden munten” 185 hele Bahar Azadi gouden munten hebben bedoeld. Als partijen bijvoorbeeld een ¼ of ½ Bahar Azadi gouden munten zouden hebben bedoeld, had het voor de hand had gelegen om dit nadrukkelijk in de huwelijksakte op te nemen. De man heeft overigens ook niet toegelicht welke denominatie partijen dan wel voor ogen heeft gestaan. De rechtbank verwerpt dus het betoog van de man. Dat één hele gouden Bahar Azadi munt de door de vrouw genoemde specificaties heeft, staat verder niet ter discussie.
De waarde van de gouden munten
4.9.
De vrouw stelt dat zij in plaats van de gouden munten ook de huidige dagwaarde daarvan in euro’s kan vorderen. Volgens de man hebben partijen in de huwelijksakte afgesproken dat de 185 gouden munten 18,5 miljoen Rial waard zijn. Dit komt volgens de man, op basis van de huidige wisselkoersen, neer op een bedrag van ongeveer € 60,00. De man is bereid om dit bedrag aan de vrouw te betalen.
4.10.
De rechtbank verwerpt om de navolgende redenen het betoog van de man dat de dagwaarde van de 185 gouden munten in de huwelijksakte is bepaald op 18,5 miljoen Rial. Uit het IJI-rapport volgt dat de bruidsgave mede als doel het waarborgen van de financiële zekerheid van de vrouw heeft. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw onweersproken gesteld dat Iran een geschiedenis kent van hyperinflatie. Juist om die reden wordt een bruidsgave uitgedrukt in gouden munten, want deze munten zijn (meer) waardevast. Indien de waarde van de gouden munten bij aanvang wordt bepaald op een bedrag in Rial, worden de belangen van de vrouw alsnog niet gewaarborgd. De rechtbank overweegt verder dat, als partijen hadden willen uitgaan van een vastgestelde (fictieve) waarde van de gouden munten, het niet voor de hand had gelegen om in de huwelijksakte te spreken van een “
vrije markt dagwaarde”. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er daarom van uit dat partijen in de huwelijksakte tot uitdrukking hebben willen brengen dat de 185 gouden munten op het moment van het ondertekenen van de huwelijksakte een waarde van 18,5 miljoen Rial vertegenwoordigden. Dit doet geen afbreuk aan het recht van de vrouw om bij het opeisen van de bruidsgave een bedrag te vorderen dat gelijk staat aan de huidige vrije markt dagwaarde van de gouden munten. De rechtbank overweegt ten slotte dat de man niet heeft weersproken dat de vrouw dit bedrag in euro’s kan vorderen.
4.11.
De huidige dagwaarde van één Bahar Azadi gouden munt, met de onder 4.7 e.v. genoemde specificaties, is door de vrouw bij dagvaarding onder verwijzing naar een website op € 506,70 gesteld. Deze huidige dagwaarde is door de man niet weersproken. De waarde van 185 munten komt daarmee neer op € 93.739,50. De rechtbank zal daarom, met inachtneming van het navolgende, het gevorderde bedrag in euro’s toewijzen.
De financiële draagkracht van de man
4.12.
Het is tussen partijen niet in geschil dat Iraans recht zeer beperkte ruimte laat voor het aanpassen of matigen van de bruidsgave. Uit het IJI-rapport volgt dat alleen indien de bruidsgave meer dan 110 gouden munten bedraagt, de draagkracht van de man kan worden meegewogen in de rechterlijke beslissing over vorderingen met betrekking tot de (uitgestelde) bruidsgave die nog hoger liggen. Een aflossing in termijnen is dan, bijvoorbeeld, mogelijk.
4.13.
De rechtbank overweeg dat de man dus gehouden is om in ieder geval het equivalent in euro’s van 110 gouden munten in één keer aan de vrouw te betalen. Over het surplus van 75 munten overweegt de rechtbank als volgt.
4.14.
De man heeft op de mondelinge behandeling over zijn draagkracht gesteld dat hij geen werk heeft en dat hij een uitkering ontvangt. Hij heeft naar eigen zeggen niet de middelen om een eventuele vordering van de vrouw te betalen. Als de man wordt veroordeeld tot betaling van (een deel van) de vordering, dan zal er volgens de man hoe dan ook een betalingsregeling getroffen moeten worden. De man verwacht niet dat zijn financiële draagkracht komende jaren substantieel zal toenemen. De vrouw heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de man onvoldoende financiële draagkracht heeft om de bruidsgave te betalen. De vrouw heeft nog wel gesteld dat de man in Iran onroerend goed bezit en dat hij dit zou kunnen verkopen, maar de vrouw heeft dit onvoldoende concreet gemaakt. De rechtbank zal daarom voor het surplus bepalen dat betaling in termijnen moet plaatsvinden. De rechtbank acht een betalingstermijn van één gouden munt per jaar redelijk.
4.15.
Resumerend zal de rechtbank de man veroordelen om het equivalent in euro’s van 110 gouden munten in één keer aan de vrouw te betalen. Dit komt neer op € 55.737,00. Verder zal de rechtbank de man veroordelen om het surplus in termijnen te voldoen en wel het equivalent in euro’s van één gouden munt per jaar, wat neerkomt op € 506,70 per jaar, te beginnen in januari 2025.
In de zaak over de bruidsgave en in de zaak over de echtscheiding
De proceskosten
4.16.
Het uitgangspunt is dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, indien sprake is van ex-echtgenoten. Beide partijen hebben verzocht van dit uitgangspunt af te wijken, omdat de kosten van de procedure over de echtscheiding nodeloos zijn gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw de twee geschilpunten in één en dezelfde dagvaarding aan de rechtbank had kunnen en moeten voorleggen. In die zin is er sprake van een onnodig gevoerde tweede procedure. Daar staat tegenover dat ook in de zaak over de echtscheiding door de man in eerste instantie verweer is gevoerd, en dat hij pas op de mondelinge behandeling zijn medewerking aan de totstandkoming van de Iraanse religieuze echtscheiding heeft toegezegd. Ook daardoor zijn er dus nodeloos kosten gemaakt. De rechtbank ziet vanwege het voorgaande geen reden om af te wijken van het uitgangspunt en zal de proceskosten tussen partijen dus compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
In de zaak over de echtscheiding
5.1.
wijst de vorderingen af;
In de zaak over de bruidsgave
5.2.
veroordeelt de man tot overdracht aan de vrouw van 110 Bahar Azadi gouden munten maat 1, met een gewicht van 8,13598 (gram), met nettogewicht van puur goud 7.32238 (gram), 22 mm met de puurheid van 0.9000; of de waarde daarvan in euro’s van
€ 55.737,00;
5.3.
veroordeelt de man tot overdracht aan de vrouw van 75 Bahar Azadi gouden munten maat 1, met een gewicht van 8,13598 (gram), met nettogewicht van puur goud 7.32238 (gram), 22 mm met de puurheid van 0.9000, met een termijn van ten minste één Bahar Azadi gouden munt per jaar, te beginnen in januari 2025; of de waarde daarvan in euro’s van € 506,70 per gouden munt;
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
In de zaak over de bruidsgave en in de zaak over de echtscheiding
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.