ECLI:NL:RBDHA:2023:9834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
NL23.16944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Benayad, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 7 juni 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 juni 2023, waarbij de vreemdeling aanwezig was met een tolk en de Staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de maatregel van bewaring rechtmatig had opgelegd, omdat de vreemdeling onvoldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De vreemdeling had een pasje van het Tunesische leger overgelegd, maar dit werd niet als een officieel identiteitsdocument erkend. De rechtbank concludeerde dat er een risico op onttrekking bestond, gezien eerdere verklaringen van de vreemdeling over zijn nationaliteit en zijn gebrek aan medewerking. De rechtbank verwierp ook het argument van de vreemdeling dat een lichter middel had moeten worden opgelegd, aangezien de omstandigheden dit niet rechtvaardigden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier mr. S.J. Valk, en werd openbaar gemaakt op 23 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.16944
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Benayad), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Barzizaoua. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1993] .
De grondslag van de maatregel van bewaring
2. Voor zover hier relevant, is in artikel 59b, eerste lid, van de Vw het volgende bepaald:

“De vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g of h, voor zover dit betrekking heeft op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, kan door Onze Minister in bewaring worden gesteld, indien:

bewaring noodzakelijk is met het oog op vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling;
bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking;
(…)”
3. Eiser betwist de rechtmatigheid van de grondslag als vermeld in het eerste lid, aanhef en onder a en b, van artikel 59b van de Vw. Eiser voert aan dat de bewaring niet noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit of met het oog op het verkrijgen van gegevens, omdat hij al een pasje van het Tunesische leger heeft overgelegd waaruit blijkt wie hij is.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw in bewaring mogen stellen. Het pasje van het leger dat eiser heeft overgelegd, is geen officieel identiteitsdocument, zodat daarmee zijn identiteit en nationaliteit niet is aangetoond. Daar komt bij dat eiser eerder heeft verklaard dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Verweerder heeft ter zitting de zware grond onder 3c prijsgegeven.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a, 3b en 3i niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijke juist en voldoende gemotiveerd zijn. Ook de zware grond onder 3d mocht aan eiser worden tegengeworpen. Eiser werkt onvoldoende mee aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. In het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling op 7 juni 2023 is eiser voorgehouden dat hij eerder heeft verklaard een ID kaart te hebben in Tunesië. Eiser antwoordde toen dat hij daar niets mee heeft gedaan, en dat de ID kaart nog thuis ligt in Tunesië. Eiser heeft weliswaar een pasje van het Tunesische leger overgelegd, maar dit is onvoldoende om zijn identiteit aan te tonen. Eiser heeft ook de lichte gronden onder 4a, 4c en 4d niet betwist. Voor deze gronden is ook het risico op onttrekking dat daaruit volgt, voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
7. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hij werkt mee, en vanwege de asielaanvraag is het niet in zijn belang om bepaalde gegevens niet te verstrekken. Verder is hij voor het eerst in Nederland en is dit zijn eerste asielaanvraag. Zijn asieladvocaat heeft ook aangegeven dat de kans groot is dat zijn aanvraag ingewilligd zal worden. Eiser heeft het recht de behandeling van zijn asielaanvraag af te wachten in een AZC en is bereid zich aan een meldplicht te houden.
8. De beroepsgrond slaagt niet. Uit de zware en de lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Verweerder heeft er daarnaast terecht op gewezen dat eiser eerder heeft verklaard de Algerijnse nationaliteit te hebben. Eiser heeft dit niet betwist. Ook hieruit volgt het risico op onttrekking. Verweerder hoefde daarom in de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd geen reden te zien om een lichter middel op te leggen. Verweerder is in de maatregel van bewaring ook voldoende ingegaan op de medische omstandigheden van eiser. Verweerder heeft daarover overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de zorg in de vrije maatschappij.
Ambtshalve toetsing
9. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
1. ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.