In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Benayad, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 7 juni 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 juni 2023, waarbij de vreemdeling aanwezig was met een tolk en de Staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou.
De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de maatregel van bewaring rechtmatig had opgelegd, omdat de vreemdeling onvoldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De vreemdeling had een pasje van het Tunesische leger overgelegd, maar dit werd niet als een officieel identiteitsdocument erkend. De rechtbank concludeerde dat er een risico op onttrekking bestond, gezien eerdere verklaringen van de vreemdeling over zijn nationaliteit en zijn gebrek aan medewerking. De rechtbank verwierp ook het argument van de vreemdeling dat een lichter middel had moeten worden opgelegd, aangezien de omstandigheden dit niet rechtvaardigden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier mr. S.J. Valk, en werd openbaar gemaakt op 23 juni 2023.